www.stilus.nl
CS HET VALKHOF CC
EN OUD-NIJMEGEN
BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN - EN
HISTORISCHE AANTEEKENINGEN
OMTRENT DEN BURCHT, DE OUDE
GEBOUWEN EN DE MUSEA VAN
NIJMEGEN
DOOR
TH. KUIJPER
PIPUQtheo. c llegïi
NEQMAC O'-S S J.
UITGAVE:
BOEK- EN KUNSTDRUKKERIJ P. A. GEURTS, NIJMEGEN
. het Hof, zooals de Nijmegenaar het noemt (blz. 3) C&P het Valkhof J
INLEIDING.
En opwaarts slingert zich de straat, waardoor
Geel-roode stippen gloeien ; majesteit
Omgeeft het Valkhof, droomend van den tijd
Toen Keizer Karei daar zijn rust verkoos.
Te Nijmegen geweest te zijn en het Valkhof niet
te hebben bezocht, dat is zoo ongeveer te Rome te
zijn geweest en den Paus niet te hebben gezien. Het
Valkhof is een der aantrekkingspunten voor Nijmegenaars
en vreemdelingen. De wandelaar zoekt er op de warme
zomerdagen, in de lente en in den voorherfst koelte
en schaduw; hij wandelt er rond, overziet voor de
honderdste maal het panorama, dat zich voor hem uit-
strekt, of zet zich neer op een der talrijke banken. Het
„Hof , zooals de Nijmegenaar het noemt, is het wandel-
park bij uitnemendheid ; en geen wonder, het biedt alles
aan wat in een wandelpark verlangd kan worden : hoog
geboomte, koele schaduw, rustige omgeving, schoon
vergezicht, aangename zitjes en niets, dat het oog onaan-
genaam treft ; want dank zij de belangstelling van een
vroeger inwoner, den heer Straalman, die een som aan
de stad legateerde voor het onderhoud van de wandel-
plaats en dank zij verder de goede zorgen van het
gemeentebestuur, wordt het Valkhof rein en zindelijk
gehouden met een ijver, die wel geëvenaard, maar niet
overtroffen kan worden.
En de honderden en duizenden pleizierreizigers en
dagjesmenschen, die ’s zomers de oude Rijksstad be-
zoeken, gaan eerst naar ’t Valkhof, voordat zij andere
merkwaardigheden bezien, of naar de heuvelen van
Beek en Berg-en-Dal trekken. Zij treden het Valkhof
binnen door den toegang bij de portierswoning of over
de brug, die het Hof met het Kelfkensbosch verbindt
en over den Voerweg leidt en die daar is gebouwd,
als een dankbare hulde aan een drietal mannen: Mr. W.
4
Francken NGzn., H. L. Terwindt en Johs. H. Graadt
van Roggen, die zich voor de stad hunner inwoning
zeer verdienstelijk hebben gemaakt èn door hun be-
moeiingen lot opneming van Nijmegen in het spoorwegnet
èn door hun veelomvattende werkzaamheden om den
uitleg der stad op de fraaiste en doeltreffendste wijze
te doen plaats hebben, toen Nijmegen als vesting was
opgeheven en de stad na langdurige onderhandelingen
eigenares was geworden van de vestinggronden, die na
de ontmanteling beschikbaar kwamen.
. . . . door den toegang bij de portierswoning (blz. 3)
( Ingang ValkhofJ
5
Die vreemdelingen dan gaan naar het Valkhof en
wandelen er rond en bezien er vluchtig de z.g. Ruïne
en de Karolingische kapel — waarover straks uitgebreider
zal gesproken worden, — , maar vooral trekken twee
punten hun aandacht, waar het uitzicht het heerlijkst is.
Het eene is bij een balustrade, waarop te lezen staat:
Quem dabis, haec possit qui dare cuncta locuml wat
eenmaal, zeer vrij en minder juist vertaald is tot:
„Weet gij mij een plaats te noemen,
Die op zooveel schoons kan roemen?”
Wellicht zou het juister zijn, dat opschrift te ver-
talen door:
„Welke plaats zult gij Hem geven.
Die dit al heeft kunnen geven?”
Op dat punt overziet men een der kronkelingen van
de Waal, meestal gestoffeerd met schepen en stoom-
booten, soms afzonderlijk, soms in lange sleepen de
rivier op- of afvarende.
Het tweede punt, dat wij bedoelden, ligt achter
de Karolingische kapel. Ook daar staat een bank en
vindt men een opschrift op de balustrade:
Hic stetit, bic frendens aquilas , bic lumine torvo
Claudius ultrices vidit adesse manus ; d. i. „Hier stond
Claudius (Civilis), hier zag hij knarsetandend en met
verbolgen blik de Romeinsche adelaars en de wrekende
legioenen naderen.”
Dit opschrift heeft betrekking op een plaats bij Tacitus,
Hist. lib. V Cap. 19 waar men leest, dat Claudius
Civilis bij Xanten verslagen, het Oppidum Batavorum,
met tegen de Romeinen onder Cerealis durfde ver-
dedigen, maar alles meevoerende, na de stad in brand
te hebben gestoken, de wijk nam naar de Betuwe, het
eiland der Batavieren 1 ).
Latere opgravingen van Dr. Holwerda hebben aan-
getoond, dat de burchtstad van Claudius Civilis lag op
9 Gepubliceerd in de Oudheidk. Mededeel, v. ’s Rijks Mus.
v. Oudh. te Leiden. N. R. I en II.
6
het plateau, dat als Kopsche Veld bekend is en gelegen
is achter het café Valk ter zijde van den Kopschen Hof,
in de richting van den Ubbergschen Veldweg. Het
opschrift zou dus daar behooren te staan.
. . . . de brug, die het Hof met het Kelfkensbosch verbindt (blz. 3)
( Monumentale brugj
Daar op het heuvelplateau lag een zware walmuur
uit hout en aarde gebouwd, die een eenigszins hoef-
ijzervormig binnenterrein omvatte. Overblijfselen van
dezen muur kan men nog aan den N. rand van het
7
plateau waarnemen in den vorm van een laag walletje
dat daar tusschen de beide toegangen naar Hotel Valk
langs den N. bergrand te vervolgen is. Ook de hooge
met hooge boomen begroeide heuvel op het plateau
zal waarschijnlijk een overblijfsel van deze versterkings-
omleg geweest zijn. Ongeveer daar waar thans de
westelijke toegang naar Hotel Valk zich bevindt, kwam
eenmaal een holle weg naar boven, thans met puin van
de nederzetting geheel gevuld en leidde zoo tusschen
twee bastions van hout en aarde door binnen den burcht.
De tweede ingang tot den burcht was aan de zuidzijde,
juist recht tegenover dezen noordelijken ingang gelegen.
Daar waar thans het heuvelplateau aan de zuidzijde
begint te dalen, liep de zware walmuur, en ten zuiden
van dien walmuur, waar de zuidelijke poort lag, juist
langs den Ubbergschen Veldweg, nog een zwaar buiten-
bolwerk ter bescherming van dien ingang. De sporen van
houten balken en palen in den grond teekenden het ge-
heele verloop van walmuur en bolwerken in den bodem af.
Beide poorten van de burcht waren verbonden door
een weg met keien geplaveid en om dien weg lagen
de huizen uit hout en leem gebouwd, zoowel van
ronden en ovalen vorm als vierkant. Het grootste deel
van het burchtplateau bleef echter open, zonder twijfel
om de vluchtelingen uit de Betuwe op te nemen, die
in tijden van gevaar binnen deze zware muren be-
scherming zochten.
De aanleg van dezen geheelen burcht draagt nog vol-
komen een inheemsch karakter, het is juist zulk een
burcht als we in vele gebergten van Duitschland, o. a.
ook in het land der Chatten, volgens Tacitus het stam-
land der Bataven, weervinden. Merkwaardig is het
echter dat de voorwerpen, die in grooten getale hier
gevonden zijn, zij het ook in fragmenten, in hoofdzaak
van Romeinsche afkomst zijn. Blijkbaar hebben die
Bataven zich bij voorkeur van de betere Romeinsche
importwaren bediend. Waar nu dit Romeinsche goed
voor ons precies dateerbaar is, kunnen we met zekerheid
zeggen, dat deze burcht bestaan heeft omstreeks eenige
8
jaren vóór Chr. geb. tot ongeveer het jaar 70 na Chr.
Tacitus verhaalt ons hoe Civilus in het jaar 70 zijn
eigen burcht door brand verwoestte. In deze over-
blijfselen hebben we dus zeker wel dien burcht der
Bataven te herkennen. Als merkwaardigheid kan nog
worden vermeld dat ook het vijvertje op het terras van
Hotel Valk tot dezen aanleg schijnt te hebben behoord.
Althans naast den burcht liep eenmaal een voetpad naar
.... daar vindt men een opscl rift op de balustrade (blz. 5)
(Op het Valkhof)
dit vijvertje toe. Het diende klaarblijkelijk voor de
watervoorziening der burchtbewoners.
Dezelfde geleerde heeft ook de legerplaats van het
Romeinsche tiende legioen teruggevonden, begrensd
door Berg-en-Dalschen weg, Broerweg, Beekmansdal,
den bergrand langs den Beekschen weg en Eleonora-
straat (thans Museum-Kamstraat). Dat tiende legioen is
daar verschenen in verband met den opstand der Bata-
vieren, die met de vlucht van Claudius Civilis eindigde.
Aan alle zijden werd de spitse diepe vestinggracht
9
weergevonden, behalve natuurlijk langs den N. bergrand,
waar slechts de overblijfselen van een vestingmuur
werden gevonden. Achter de gracht liep een muur van
hout en aarde. De poort in het W. front werd achter
het Canisiuscollege ontgraven; in het O. loopt de
Ubbergsche Veldweg door de oude poort heen. De
andere poorten ten N. en ten Z. liggen onder de
huizen en in den bergrand verborgen. De hoofdweg
door de vesting liep een eind ten O. van den Huygens-
weg in* dezelfde richting als deze, en de beide nieuwe
villa’s aan dezen weg liggen juist op de plek waar eenmaal
het hoofdgebouw, het praetorium van de vesting stond.
Deze vesting, bijna 30 H.A. groot, was in de laatste
dertig jaren der eerste eeuw na Chr. de groote legioens-
vesting van het X e legioen, gelijk de gestempelde
bouwmaterialen van dit legioen bewijzen.
Op de hierboven aangewezen plek is het nieuwe
museum-Kam verrezen, dat een schat van Romeinsche
en Middeleeuwsche oudheden bevat, die ten deele
daar zijn opgedolven. Voor verdere bijzonderheden om-
trent dit museum verwijzen wij naar het hoofdstuk, dat
daarover handelt.
Wij zijn afgedwaald, wij waren achter de z.g. „Heiden-
sche” kapel; daar is het uitzicht zoo mogelijk nog schoo-
ner; rechts en vlak voor den beschouwer de Waal met
haar levendige stoffage ; links het gezicht gedeeltelijk over
de daken van een stukje Oud-Nijmegen met hare steile
straten, gedeeltelijk langs en over de Waal met de kolossale
spoorbrug; maar vooral op den tegenoverliggenden Waal-
oever het lieve Lent met zijn twee torens, zijn half in
t groen verscholen landelijke woningen en villa’s; zijn
buitendijks gelegen weiden ; de schipbrug, die met de
pont „Zeldenrust” de verbinding der beide oevers vormt
en het aardig gelegen hotel Lent, waar de Nijmegenaar
s zomers ’s avonds onder het lindendak theedrinkt en
familie en niet moe wordt te zien naar de scheepvaart
op de Waal, naar de amphitheater-gewijze opgebouwde
stad, naar de oploopende straten, naar de weerkaatsing
van electrische lantarens in de breede rivier.
%
En weer anderen bezoeken het Valkhof op Zondag-
en Woensdagmiddag in den zomer als op kosten der
gemeente hier muziekuitvoeringen plaats hebben, die heel
wat publiek trekken, verschillend naar den dag, waarop
ze gegeven worden.
En nog weer een ander publiek bezoekt het Valkhof,
een publiek, dat niet komt voor ontspanning, niet om
te wandelen, niet in de eerste plaats om uit te zien,
maar dat er komt met iets van heiligen eerbied voor
een der oudste historische plekken uit ons vaderland.
Tot dat publiek, wel kleiner in aantal, maar wellicht het
grootst in belangstelling, willen wij ons|in hetgeen nu
volgt in de eerste plaats richten en spreken over hetgeen
er was en gebeurde en over hetgeen er nog van het
oude is bewaard gebleven.
. . . . met hare steile straten (blz. 9)
( LindenbergJ
het was een kasteel van grooten omvang met ruime vertrekken en vele torens (blz. 14 )
( Naar een schilderij vermoedelijk van Jan van Goijen).
I.
HET VALKHOF EN ZIJN GESCHIEDENIS.
In de afleiding van den naam Valkhof zullen wij
ons niet verdiepen. Duidelijk schijnt die niet te zijn.
Men heeft gedacht aan de „valken**, die Lodewijk de
Vrome op de voorplaats van het Hof hield voor de
jacht; anderen hebben gemeend er een verbastering in
te moeten zien van „Frankenhof ”, nog anderen van
„Vahalenhof * of Waalhof. Maar wel moeten wij wijzen
op de verschillende plekken, die met dien naam worden
of werden aangeduid.
In de eerste plaats is het Valkhof het wandelpark
op den Zuid-Oostelijksten heuvel der eigenlijke stad,
waartoe de straks genoemde poort en de monumentale
brug over den Voerweg toegang verleenen en die aan
de Noordzijde afhelt naar de Waalkade. Die wandel-
plaats wordt in Nijmeegsche stukken en door de
Nijmegenaars gewoonlijk „het Hof” genoemd. Maar
als Valkhof staat ook bekend het pleintje, dat zich
uitstrekt tusschen den Schouwburg en het R. K. Ver-
eenigmgsgebouw ; het Kelfkensbosch vormde en vormt
nog eenigszins daarmede één geheel.
Dat geheele terrein, èn Hof èn Valkhof èn Kelfkens-
bosch lag tot 1467 buiten de eigenlijke stad, die tot
dat jaar begrensd werd door Oude Stadsgracht, Oude
Varkensmarkt en Doddendaal en daar ter plaatse toe-
gankelijk was door de Burchtpoort, waarnaar nu nog
een koffiehuis in de omgeving wordt genoemd.
Het eigenlijke Valkhof, de wandelplaats, heeft er
tot het laatst der 18e eeuw heel anders uitgezien dan
nu het geval is. Toen was het bedekt met een samen-
14
stel van gebouwen, die te zamen den Burcht, hel
palatium, den „Kaiserpaltz” uitmaakten.
Het was een kasteel van grooten omvang met ruime
vertrekken en vele torens, van welke de Backtoren, de
Leeuwentoren en de groote, vierkante Reuzentoren de
voornaamste schijnen geweest te zijn ; het had ruime
pleinen, twee kapellen, was afgesloten door ringmuren
en voorzien van een slotpoort.
Van dat paleis, dien burcht, bestaan nog afbeeldingen
in de oudere stadsbeschrijvingen en de schilderij in de
Raadzaal op het Stadhuis geeft er een beeld van en
doet ons te meer betreuren, dat wij niet meer in de
gelegenheid zijn, door die zalen te dolen en die torens
te beklimmen en ons gemakkelijker te verplaatsen in de
tijden van weleer.
Vondsten van Romeinsche overblijfselen op het Valk-
hof gedaan en bewerkt door Nijmegen’s Archivaris,
den heer M. Daniels 1 ), wijzen er op dat, al stond
hier waarschijnlijk nooit eenige Romeinsche vesting, er
toch zeker wel Romeinen hebben gewoond, en wel in
het bijzonder in de eerste jaren van hun vestiging in
deze stad onder de regeering van keizer Augustus en
kort daarna, en verder vooral ook op het laatst der
Romeinsche bezetting in de vierde eeuw na Chr.
Waarschijnlijk is het, dat de plek niet uit het oog
werd verloren en dat er al spoedig een burcht, een
sterkte, is gebouwd, die ook tot vorstelijk verblijf werd
ingericht. Reeds in 77 6 is er sprake van een giftbrief,
dien Karei de Groote hier verleende en er wordt be-
weerd, dat deze vorst hier in 777 het Paaschfeest
vierde. Dat toen de Burcht reeds den omvang zou gehad
hebben, dien men er zoo gaarne aan toekent, is niet
zeker; zelfs is het waarschijnlijk, dat de Keizer eerst
in de laatste jaren zijner regeering tot vergrooting van
den Burcht besloot en juist door zijn belangstelling voor
die verbouwing hier tusschen 804 en 814, het jaar
*) In de Oudheidkundige Mededeel, van ’s Rijks Museum v.
Oudh. N. R. II.
15
van zijn dood, zoo gaarne vertoefde. Of hier ook Paus
Leo III verblijf hield en zooals wel beweerd is, de z.g.
Karolingische kapel wijdde, kan niet met zekerheid
worden gezegd : men mag niet vergeten, dat de groote
mannen der vroege Middeleeuwen soms de eer genoten,
dat allerlei daden aan hen toegeschreven en allerlei
feiten om hen gegroepeerd werden ; zij zijn nu en dan
in een mytisch en mystisch waas gehuld en meermalen
wordt en werd in de Nijmeegsche geschiedenis van
Keizer Karei gesproken, zonder dat de zekerheid be-
staat, dat er een vorst van dien naam bij te pas kwam
of, dat de bedoelde Keizer Karei die was, die onder
den naam van Charlemagne bekend staat.
Zooals wij reeds zeiden, was Karei de Groote hier
tusschen 804 en 814 meermalen en in 806 o. a. was
hij er met vele Frankische grooten, en deed hij er de
rijksverdeeling tusschen zijn zonen Karei, Lodewijk en
Pepijn bezweren.
Niet alleen Karei de Groote, maar ook de verdere
koningen uit het Karolingische stamhuis bezochten vrij
geregeld den Burcht. Zoo o. a. Lodewijk de Vrome,
die er het Rijk verdeelde onder zijn zonen Lotharius,
Pepijn en Lodewijk, terwijl de nadere verdeeling in 838
tusschen Lotharius en Karei den Kalen, zoon uit Lode-
wijk’s tweede huwelijk, ook hier plaats vond.
Natuurlijk deelde het Valkhof ook in de rampen van
den oorlog en in de gevolgen van de veeten der middel-
eeuwsche stammen en vorsten. Zoo was Lodewijk de
Vrome in 828 reeds naar Nijmegen overgekomen om
maatregelen te beramen tegen de invallen der Noor-
mannen. Afdoende zijn die maatregelen zeker niet ge-
weest, want in 880 waren de woeste benden tot
Nijmegen doorgedrongen, waar zij een hoogen wal en
grachten aanlegden en zich in het Rijkspaleis verschansten.
De toenmalige Koning Lodewijk sloeg het beleg voor
Nijmegen en noodzaakte de Noormannen tot een ver-
drag, waarbij zij beloofden de stad en den Burcht te
zullen ontruimen. Dat deden zij ook, maar zij slechtten
de vestingwerken en verbrandden het Rijkspaleis.
. . . . dat het oorspronkelijk paleiskapel is geweest (blz. 29 )
( Karolingische k a pel)
17
In 911 stierf het Karolingische stamhuis uit en de
keizers, die daarna over het Duitsche rijk regeerden
volgden het voorbeeld hunner voorgangers door her-
haaldelijk den Burcht te bezoeken voor regeeringsdaden,
die hun tegenwoordigheid in deze landen noodig of
althans gewenscht maakten.
Het is niet noodig van die herhaalde bezoeken mel-
ding te maken; slechts enkele daarvan stippen wij aan,
omdat zij óf om den persoon, óf om de reden van het
bezoek, óf om bijomstandigheden min of meer merk-
waardig zijn. Zoo waren hier achtereenvolgens Otto I
en Otto III; de moeder van dezen laatste stierf hier,
maar werd te Keulen begraven.
Herhaaldelijk vertoefde op den Burcht ook Koen-
raad II, die in 1039 langen tijd hier ziek lag en kort
nadat hij zich van hier naar Utrecht had begeven, daar
stierf. Zijn zoon en opvolger, Hendrik III, die te Ooster-
beek geboren was, toen het keizerlijk echtpaar van
Nijmegen naar Utrecht trok, vertoefde vaak op het
Rijkspaleis, en hield op den Burcht een algemeenen
landdag. Zulke landdagen waren vaak noodig om de
onderlinge twisten der heeren en vazallen te beslechten
of om opstandigen onder hen tot rede te brengen.
Zoo had Hendrik II in 1018 op het paleis een bevel
uitgevaardigd aan Dirk III van Holland, om het tolhuis,
dat deze aan de Merwede had opgericht en dat de
oorsprong van Dordrecht was, te slechten, omdat het
een belemmering was van den vrijen handel van het rijk.
Hendrik III, dien wij zoo even noemden, lag over-
hoop met Godfried II van Lotharingen en deze laatste
drong tot Nijmegen door en verbrandde in 1047 het
Rijkspaleis.
Deze vernieling was voor Nijmegen en den Burcht
van groote beteekenis, want gedurende ongeveer een
eeuw kwamen de Duitsche keizers nog wel van tijd
tot tijd te Nijmegen, maar van een langer verblijf was
maar zelden sprake; meestal deden zij Nijmegen slechts
aan, om naar Utrecht door te reizen.
De opvolger van Koenraad III, die in 1147 en in
18
1 1 50 nog een poos verblijf hield in het overschot van
het oude Rijkspaleis en die in 1 1 52 stierf, was Frederik
Barbarossa. Deze herstelde den Burcht in ouden luister
en beschermde Nijmegen met wallen en muren. Van
die verbouwing is de z.g. Barbarossa-ruïne afkomstig,
waarover wij nader spreken (blz. 36). Ook in 1164
bij de ontmanteling der stad zijn de overblijfselen terug-
gevonden (blz. 19). fGeertruidakapelJ
verbleef Frederik Barbarossa op den Burcht en daar
beviel zijn gemalin, Beatrix, dochter van Reinoud II
van Bourgondië van een zoon, den lateren Keizer
Hendrik IV. Een van zijn opvolgers, Otto IV, be-
vestigde in 1213 Willem I van Holland, die zich van
de grafelijke regeering in dat gewest had meester ge-
maakt, in al de leengoederen en bezittingen, die de
19
vroegere graven van Holland in leen hadden gehad van
het Duitsche rijk.
Betrekkelijk kort daarna is er voor het Duitsche rijk
een troebele tijd aangebroken. Frederik II en zijn zoon
Koenraad werden door Paus Gregorius IX van den
troon vervallen verklaard en van deze gelegenheid
maakte Otto III van Gelder gebruik om zich van den
keizerlijken burcht meester te maken. Maar Willem II
van Holland, die door eenige rijksvorsten, gesteund
door Paus Innocentius IV, tot Roomsch-Koning was
verkozen, liet zijn rechten op den Burcht gelden. Otto
eischte echter de onkosten, die hij gemaakt had terug
en daar Willem II niet in staat was, hem het bedrag
uit te betalen, verpandde laatstgenoemde het paleis en
de stad Nijmegen met haar onderhoorigheden voor
„16000 Mark zilvers” aan graaf Otto, totdat deze som
door den Roomsch-Koning zou zijn terugbetaald. De
stad bleef echter rijksstad en dus onder bescherming
van het Duitsche rijk. V^illem II vertoefde verscheidene
malen op den Burcht en bij een van die gelegenheden,
in 1 254, gaf hij verlof om de Kerspel-kerk, die tot
dien tijd buiten de muren der stad had gestaan, binnen
de omwalling te bouwen. Van de oude kerk, de Geer-
truidakerk of juister de Geertruidakapel, zijn bij de
ontmanteling der stad in het laatste kwart van de 1 9e eeuw
de overblijfselen teruggevonden, zooals zij nog te zien
zijn bij de brug, die naar de Belvédère voert. De
nieuwe Kerspel-kerk, tot welker bouw in 1254 verlof
werd gegeven, werd de St. Stevenskerk.
Met Otto III kwam Nijmegen met den Burcht aan
e graven (hertogen) van Gelder. Zijn opvolger Reinoud I
werd in 1273 door keizer Rudolf in het, reeds vroeger
verhoogde, pandschap bevestigd, maar daar het paleis
rijkseigendom was gebleven, ontving het nog herhaaldelijk
Alk UltSC ^ e k eiZers * ^ 00 kwam * n het jaar 1 300 keizer
recht daar, naar aanleiding van de vermetelheid van
Jan II van Henegouwen, die zich na het uitsterven van
het Hollandsche gravenhuis van het graafschap Holland
trachtte meester te^maken. Zelfs bedreigde deze Jan II
20
met een vloot het land van Nijmegen en er had een
ontmoeting op de Waal plaats bij Bruinswaerd tusschen
Nijmegen en Winssen. Op 1 5 Augustus van dat jaar
kwam het tot een vergelijk, waarbij de keizer aan ge-
noemden Jan II het graafschap Holland in leen gaf.
Met het bestuur van Reinoud I (zie boven) waren
de Nijmegenaars zeer weinig tevreden. Zij ontsloegen
hem in 1316 van den eed, d. i. zij zeiden hem de ge-
hoorzaamheid op en verbonden zich met zijn zoon,
Reinoud II, die zijn vader gevangen nam. Deze Reinoud II
was in tweede huwelijk gehuwd met Eleonora van
Engeland. Zij was onder beschuldiging van melaatsch-
heid door haar echtgenoot verstooten ; in 1 340 verscheen
zij met haar beide zoontjes Reinoud en Eduard op den
Burcht om zich van de beschuldiging te zuiveren. Rei-
noud II overleed in 1343, Eleonora in 1355. Haar
beide zonen, de zooeven genoemde Reinoud en Eduard
waren van zeer verschillend karakter en er ontstond
tusschen deze beiden een twist, die aanleiding gaf tot
den burgeroorlog, die als de twisten der Heeckerens
(Reinoud) en Bronckhorsten (Eduard) in de geschiedenis
bekend is. Voorloopig werd deze burgertwist beslecht
door den slag bij Tiel (1361), waarin Eduard over-
winnaar bleef. Reinoud werd gevangen gezet. Maar
Eduard zelf wandelde ook niet op rozen. Terwijl hij
in 1 364 op het Hof vertoefde, ontdekte hij een samen-
zwering, die ten doel had den Burcht in brand te steken
en hem gevangen te nemen. De hoofdaanleggers werden
ter dood gebracht, maar in 1371 viel hij zelf ten offer
aan een moordaanslag van een zijner onderhoorigen.
Reinoud,, zijn broer, werd nu vrijgelaten ; hij verzoende
zich met de vroegere aanhangers van Eduard en be-
vestigde de tolvrijheden van Nijmegen.
Met het kinderloos overlijden van Eduard en Reinoud
van Gelder, kwam het Guliksche huis aan ’t bewind
met Willem, zoon van een zuster der beide vorige
hertogen. Er werd een overeenkomst met de stad aan-
gegaan, dat de poorten en torens van den Burcht
onversterkt zouden blijven en dat geen burggraaf met
21
meer dan 20 paarden de stad zou mogen binnenkomen.
Deze Willem werd eerst in 1379 meerderjarig ; hij lag
al spoedig met de Brabanders overhoop, maar versloeg
hen bij Niftrik ; de buit werd naar Nijmegen vervoerd.
Hij stierf in 1 402 en werd opgevolgd door Reinoud IV,
die in 1416 door keizer Sigismund op den keizerlijken
burcht in zijn waar-
digheden als Hertog
van Gelder en Gulik
werd bevestigd.
Deze Reinoud
stierf in 1 423 en werd
opgevolgd door Ar-
noud van Egmond,
kleinzoon van Rei-
noud’s zuster. Deze
huwde met Catha-
rina van Kleef, maar
wekte al spoedig on-
tevredenheid o. a. bij
de Nijmegenaars ; hij
verpandde n.1. we-
gens geldgebrek al
zijn heerlijkheden en
sloten, terwijl hij, naar
vermeld wordt, het
stapelrecht van Nij-
megen aan Dordrecht
overdroeg, natuurlijk
tegen betaling van
een zekere som gelds.
Gedurende de ja-
ren, waarin hij een reis deed naar Rome en Jeruzalem,
ondernam zijn gemalin, Catharina van Kleef, groote her-
stellingen aan den Burcht (1 430— 1 453), die eenige jaren
later (1467) binnen de muren der stad werd getrokken
bij den eersten uitleg.
De ontevredenheid met Arnoud’s bestuur, de on-
eenigheid tusschen hem en zijn gemalin, en het heersch-
. . . . waar haar graftombe nog aanwezig
is (blz. 22) ( St. Stevenskerk )
22
zuchtig karakter van hun zoon Adolf, hadden tengevolge,
dat deze zich met de ontevreden Nijmegenaars verbond,
zich van het bewind meester maakte en zijn vader in
1464 te Grave gevangen zette. Hij werd op den Burcht
ingehuldigd met zijn gemalin Anna Catharina van Bour-
bon. Deze overleed een paar jaar na haar huwelijk op
het Hof en werd begraven in de St. Stevenskerk, waar
haar graftombe nog aanwezig is.
De oude Hertog Arnoud stierf in 1473, en nu maakte
Karei van Bourgondië, meer bekend als Karei de Stoute,
aanspraak op de regeering, omdat Arnoud hem zijn
landen en bezittingen had verpand. Hij belegerde Nij-
megen, maar had bevel gegeven het Hof niet te be-
schadigen. Toen men hem de stad moest inruimen,
werd hij op het Hof gehuldigd. De twee kinderen van
Adolf werden gevangen genomen en te Gent in Vlaande-
ren in bewaring gehouden.
Er volgde nu een onrustige tijd. Karei de Stoute
sneuvelde in 1477 en ook hertog Adolf. Nu maakte
Willem van Egmond, broeder van Arnoud, aanspraak
op de voogdij over de onmondige kinderen van Adolf,
terwijl Maximiliaan van Oostenrijk, die gehuwd was
met Maria, dochter van Karei den Stouten, ook zijn
of haar aanspraken deed gelden.
In de twisten en beroeringen, die hierdoor ontstonden
werden o. a. de beide zonen van Willem van Egmond
op den Burcht gevangen gezet en de toren, waar zij
werden opgesloten, heette sedert dien tijd „de Egmond-
sche Toren '. Snel werden Maximiliaan en Maria op
den Burcht als Hertog en Hertogin ingehuldigd, maar
Karei van Egmond, een der zonen van Adolf, maakte
gebruik van den weerzin der burgerij tegen de Bour-
gondiërs en Oostenrijkers en hij deed in 1 5 1 9 met zijn
gemalin zijn intocht in den Burcht. Hij liet den gehaten
Egmondschen toren, waarin zijn familieleden gevangenen
waren geweest, slechten ; versterkte den Burcht in strijd
met vroegere beloften en het einde was natuurlijk nieuwe
ontevredenheid. De burgerij van Nijmegen vernielde en
slechtte de door Karei aangebrachte versterkingen onder
23
leiding van Jacob Canis, Burgemeester van Nijmegen
(1537). Karei stierf van hartzeer en nu volgde een
verre bloedverwant, Willem van Kleef hem op. Deze
werd in 1538 op het Valkhof plechtig ingehaald. Veel
genoegen heeft hij van zijn hertogelijke waardigheid niet
gehad : Keizer Karei V deed als nakomeling van Karei
den Stouten zijn rechten op Gelder gelden; hij liet
Willem voor zich komen in zijn legerplaats bij Venlo
en liet hem zweren voor altijd afstand te doen van de
landen van Gelder, en beloven den Keizer trouw en
onderdanig te zijn (1543). Ook de Ridderschap en de
steden huldigden hem en twee jaar later werd de Keizer
in gezelschap van zijn zuster Maria, Koningin van
Hongarije, landvoogdes der Nederlanden, met ongewone
pracht op den Burcht ontvangen. In 1 549 werd Karel’s
zoon, de latere Philips II, mede op het Valkhof, als
toekomstig heer en gebieder gehuldigd.
Nog eenmaal was het Valkhof getuige van vorste-
lijken luister. In 1570 liet Alva belangrijke voorberei-
dingen treffen voor de ontvangst van Anna van Oostenrijk,
toen de bruid, later de vierde gemalin van Koning
Philips. Zij werd, na haar blijden intocht, op het Valkhof
begroet door afgevaardigden van de Nederlandsche
gewesten, die haar als toekomstige landsvrouwe kwamen
huldigen.
Maar sedert dien tijd veranderde het Valkhof al heel
spoedig van bestemming. In 1577 vergaderden er de
ridderschap van Gelderland en de vertegenwoordigers
der cteden van het vorstendom Gelder en het graafschap
Zutfen om er een stadhouder te verkiezen en de raden
van den Hertog uit hun ambt te ontzetten. Graaf Jan
van Nassau werd als stadhouder gekozen en bezwoer
op het Valkhof op 2 Juni 1578 zijn instructie.
De afzwering van Philips in 1581 maakte nieuwe
regelingen noodig. De landelijke en kwartierlijke ver-
gaderingen werden voortaan in het klooster der Predik-
heeren gehouden en de Burcht werd verblijf voor den
burggraaf, die het Duitsche rijk en den Keizer ver-
tegenwoordigde. De ambtsvergaderingen van het rijk
24
en de burgerlijke en strafgedingen werden op den Burcht
gehouden en de lijfstraffen werden aan de voorpoort
van den Burcht voltrokken. De burggraaf was ambtman
en rechter over het Nijmeegsche kwartier en Over-Betuwe.
Uat ambtmanschap bleef aan het ambt van burggraaf ver-
bonden tot den dood van Jacob van Rand wijck. Daarna
werd het bekleed door leden van de familie Van
Lijnden, che echter alleen rechter waren (18* eeuw).
In 161 werden nog enkele vertrekken in het Valkhof
in gereedheid gebracht en gemeubileerd met het oog
op het verblijf van den toenmaligen stadhouder. Prins
Maunts. Toen in 1672 ten gevolge van de belegering
en het bombardement door de Franschen onder Turenne
de bt. btevenskerk onbruikbaar was geworden, werden
de godsdienstoefeningen tijdelijk in deze z.g. Prinsen-
kamer gehouden.
Nog eenmaal werden verbeteringen aan den ouden
Burcht aangebracht, toen in I 769 nieuwe vertrekken op
de tweede verdieping werden aangebouwd. En in I 786
werden deze ook werkelijk door den Prins-Stadhouder,
voor wien zij bestemd waren, betrokken, echter onder
geheel andere omstandigheden dan aanvankelijk was
verondersteld. De burgertwisten in ’t laatst der 1 8e eeuw
tusschen Prinsgezinden en Patriotten namen een zoodanig
verloop, dat Willem V het raadzaam achtte eenigen tijd
buiten den Haag te verblijven. Zooals gewoonlijk werd
aan het zomerverblijf Het Loo gedacht ; maar de Prins
correspondeerde met den toenmaligen burggraaf, Willem
Baron van Lynden van Heumen over het betrekken
van het Valkhof. Hij weifelde tusschen Arnhem, als
hoofdstad van het gewest, en Nijmegen, waar hij zeker
meende te zijn van den geest der bevolking, maar dat
dit tegen had, dat het verkeer met den Haag moeilijker
was en zelfs, in den winter, onmogelijk kon worden.
Toch koos hij Nijmegen, waar hij zeker was, door den
burggraaf, die tot de vrienden van het stadhouderlijk
huis behoorde, welwillend te worden ontvangen Zoo
kwam Willem V den 7 November 1 786 op het Hof
en hij bleef er tot 23 September 1787.
WAALZIJDE
Zwart gearceerde gedeelten de
ringmuren en diverse gebouwen.
Het groen gedrukte de tegen-
woordige parkaanleg.
1. Heidensche kapel,
2. Reuzentoren.
3. Romaansche kapel,
4. Put.
Plattegrondteekening
van den voormaligen
Burcht
Deze plattegrond is afgeleid uit de
teekeningen van HOOGERS, kort vóór
de slooping vervaardigd, en anderen.
KELFKENSBOSCH
25
Daar op den ouden Burcht ontwierp zijn gemalin
haar plan om naar den Haag te reizen en er een tegen-
omwenteling te bewerken, welke toch zoo smadelijk
mislukte, doordat de Prinses aan de Goejanverwelle-
sluis bij Gouda werd tegengehouden en gedwongen
werd onverrichter zake terug te keeren. Een inval der
Pruisische troepen onder den Hertog van Brunswijk was
daarvan het gevolg. Deze kwam den 1 1 September 1 787
op den Burcht aan en trok den volgenden dag met de
in Ooij, Persingen en Nijmegen samengetrokken troepen
naar Holland op.
Het was het begin van het einde. In 1794 drongen
de binnengekomen Franschen in Maas en Waal door;
de hoofden der gecoaliseerde mogendheden vergader-
den onder den Hertog van York op den Burcht over
het al of niet verdedigen der stad. De Franschen waren
al tot Neerbosch genaderd en vielen den 27en October
de voorposten aan. De Prins-Stadhouder kwam uit
Arnhem op den Burcht terug en er werd besloten, dat
de Hertog van York met het versterkte garnizoen een
uitval zou doen. Den 5 November was de stad door
haar bestuurders en magistraten verlaten, deels om be-
stuursredenen, deels uit lafheid. Zoodra de Franschen
met grof geschut de stad beschoten werd de Burcht
hevig beschadigd; ook in de stad werd brand veroor-
zaakt, o.a. verbrandde de kleine- of Broederenkerk.
Den 8en verliet het garnizoen de stad en trokken de
Franschen binnen.
De Burcht was zoodanig beschadigd, dat het herstel
groote geldsommen zou vorderen. Bovendien was zij
in den nieuwen democratischen tijd een herinnering aan
eeuwenoude vorstelijke grootheid ; en ten slotte had van
uit dezen Burcht de gemalin van den Stadhouder ge-
tracht de reactie in den Haag te doen zegevieren.
Alles te zamen genomen vond de Landdag in Augustus
1 795 reden genoeg om een voorstel te doen het ge-
bouwencomplex van dit oude rijkspaleis te sloopen.
Den 9 Februari 1796 werd het voor ƒ 90400 verkocht.
# kwartier van Zutphen had tegengestemd ; de afge-
2
het gebouwencomplex van dit oude rijkspaleis te sloopen (blz. 25)
27
vaardigden van Nijmegen en van het Rijk van Maas
en Waal hadden voorgesteld om den Reuzentoren, de
twee Kapellen, de Hofpoort en de ringmuren, waaraan
geen kosten behoefden besteed te worden, in wezen
te houden. Maar een voorstel van het kwartier der
Veluwe om slechts het terrein en de twee Kapellen (de
Karolingische kapel en de Barbarossa-ruïne) te behou-
den, werd door den landdag aangenomen.
Zoodra de toeslag van den verkoop was gegund,
werd door 100 a 1 50 man aan het sloopingswerk deel-
genomen. Wat er overbleef kwam aan de stad Nijmegen
tegen betaling van ƒ 10000.
Na de slooping werd het terrein tot wandelplaats
ingericht en in het jaar 1832 werd het op nieuw aan-
gelegd en in den tegenwoordigen staat gebracht.
Uit de boven vermelde geschiedkundige bijzonder-
heden blijkt ten duidelijkste, dat de geschiedenis van
den Burcht en die van Nijmegen onontwarbaar met
elkaar verbonden zijn, al zijn er dan ook tijden geweest,
dat de bezitters van het oude rijkspaleis en de burgerij
eikaars felle tegenstanders waren.
Het is te betreuren, dat bij de slooping niet een grond-
plan van het gebouwencomplex van het voormalige rijks-
paleis is samengesteld. Uit verschillende aanteekeningen
en afbeeldingen kan men zich echter ongeveer een
beeld maken van hetgeen het eens was (zie plattegrond).
In het midden stond de Reuzentoren, die uit blokken
tufsteen van 2 bij V 2 voet was opgebouwd ; de muren
moeten een dikte gehad hebben van 5 tot 15 voet en
de toren zelf moet afmetingen gehad hebben van 1 5
bij 7 M. en hooger zijn geweest dan de Belvédère.
Verder waren er op de later aangelegde ringmuren nog
3 of 4 torens. Die ringmuur omvatte een open plaats
voor ridderspelen. De hoofdingang in den ringmuur
bevond zich, waar men nu nog het hof binnengaat;
een andere toegang lag aan de Oostzijde. Wellicht is
er nog een derde poort geweest.
In de gebouwen vond men behalve de woningen
28
voor het dienend personeel en later het verblijf van
den burggraaf met bijbehoorende gebouwen, een groot
aantal zalen en kamers.
De voornaamste was het palalium publicum, de ruime
zaal voor regeeringsaangelegenheden. Verder vond men
er de verblijven voor den vorst en zijn hofhouding met
keukens, kemenade, bakkerij, brouwerij en andere der-
gelijke inrichtingen. Enkele kamers werden genoemd
naar de kleur, die ze kenmerkte; zoo is er sprake van
een Roode kamer, waaraan een lusthuisje met volière
verbonden was; een Blauwe kamer, die vensters had
aan den Waalkant. Andere werden aangeduid naar
vroegere of latere bewoners, b.v. de fConingskamer, de
Prinsenkamer, de Burggravenwoning, de Mevr. van
Randwijckskamer, de woning van Mevr. van Blitters-
wijk, een verwante der Burggravin.
Merkwaardig is het aantal stookplaatsen, die men er
ten getale van 52 aantrof.
Onder den Reuzentoren was natuurlijk een gevangenis.
Deze was zoo diep, dat de gevangenen er met een
touw in afgelaten werden; later vond men een trap
niet ondienstig. Behalve deze waren er nog andere
gevangenissen, maar deze waren van zoo weinig be-
teekenis, dat de burggraven de misdadigers met minder
zware straffen meestal naar de kelders onder het stad-
huis lieten overbrengen.
Romeinsch bronzen lampje.
{Museum Kam)
29
DE KAROLINGISCHE KAPEL.
In de laatste jaren, sedert 1 893, zijn vooral onder
leiding van den toenmaligen Directeur van Gemeente-
werken, den heer J. J. Weve, opgravingen gedaan en
onderzoekingen ingesteld naar de twee straks bedoelde
overblijfselen van den ouden Burcht. Het gevolg van
deze ontgravingen is in de eerste plaats geweest betere
kennis van de bouwwerken en juister inzicht in de be-
teekenis en den bouw er van; in de tweede plaats is
de belangstelling in deze monumenten vermeerderd en
is de z.g. Karolingische kapel gerestaureerd.
De heer Weve, een der beste kenners van het
Valkhof, verschafte ons belangrijke aanteekeningen
omtrent kapel en ruïne, waaraan wij het volgende
ontleenen.
Lang is het gebouwtje op den Noord-Westelijken
uithoek van het Valkhof bekend geweest onder den naam
van ,,Heidensche kapel , omdat men er een tempeltje
uit den Romeinschen tijd in meende te moeten zien.
In later jaren is men tot de overtuiging gekomen,
dat het oorspronkelijk paleiskapel is geweest, waar
de Keizer en degenen, die na hem op den Burcht
zetelden, hun godsdienstplichten vervulden. Het Ker-
spelkerkje, dat evenals de Burcht buiten de muren
stond en waarvan de grondslagen nabij de Belvedère
nog aanwezig zijn, was daartoe minder geschikt (zie
blz. 19 en 20).
Omtrent den stichtingstijd kunnen evenmin als omtrent
dien van het rijkspaleis juiste data worden opgegeven.
Het waarschijnlijkst is, dat er bij het begin van de
regeering van Karei den Grooten in 768 te Nijmegen
reeds een „palts van bescheiden afmetingen bestond ;
immers hiervoor vermeldden wij reeds, dat de Keizer
in 77 6 van uit zijn paleis te Nijmegen een giftbrief
verstrekte en het is zeer onwaarschijnlijk, dat hij tusschen
68 776, reeds terstond na het aanvaarden der regeering
aan het bouwen van een paleis in een der uiterste
deelen van het rijk had kunnen denken. Daarentegen
. . . . het overige in tufsteen uitgevoerde werk van den zestienhoekigen
mantel of buitenmuur (blz. 32)
( Westelijk voorportaal der Karolingische kapel )
31
wijzen de herhaalde bezoeken aan Nijmegen tusschen
804 en 814 (het jaar van zijn dood) er op, dat er een
bijzondere reden moest zijn om hier te vertoeven. Die
reden kan geweest zijn de bouw van een nieuw paleis
of de zeer uitgebreide verbouwing van een bestaand.
De kroniekschrijvers zijn eenstemmig in het bericht,
dat Karei te Nijmegen en te Ingelheim bij Mainz rijks-
paleizen liet inrichten.
Dat laatste, te Ingelheim, werd onder zijn opvolger,
Lodewijk den Vromen, voltooid en de herhaalde be-
zoeken van dezen laatsten vorst in zijn eerste regeerings-
jaren aan Nijmegen gebracht, maken het waarschijnlijk,
dat de bouw, onder Karei den Grooten begonnen, bij
diens dood nog niet voltooid was. De achthoekige kapel
zou dan ook in de laatste regeeringsjaren van Karei
of in de eerste van Lodewijk kunnen zijn gebouwd
en als een verwijderde navolging van de Akensche
paleiskapel, het tegenwoordige Munster, moeten worden
beschouwd.
Reeds hiervoor doelden wij er op, dat de wijding
van de kapel door Paus Leo III niet vaststaat en dat
het zelfs waarschijnlijk is, dat in het bericht hieromtrent
waarheid en verdichting dooreengemengd zijn.
Sommige eigenaardigheden van den bouwstijl geven
aanleiding om aan een jongere stichting dan in ’t begin
van de 9 e eeuw te denken, waarbij dan Aken zeer
zeker tot voorbeeld zou hebben kunnen dienen. Maar
’t is hier niet de plaats daarop in te gaan.
In elk geval is het oorspronkelijke gedeelte van de
tegenwoordige kapel ruim duizend jaren oud en daarom
reeds een bouwwerk van hooge en zeldzame waarde.
Het „oorspronkelijke gedeelte”, zeiden wij, want er
hebben aan het geheel allerlei veranderingen in den
loop der tijden plaats gehad ; vooral in de 1 5 e eeuw
onderging het gebouw wijzigingen, die het vroegere
karakter ten deele hebben doen verdwijnen. Gelukkig
bleef van het oudste werk genoeg gespaard om zich
den eersten vorm te kunnen voorstellen.
Zoo is de achthoekige kern met zijn stevige pijlers,
32
die de getoogde openingen der beide verdiepingen van
elkander scheiden, in hoofdzaak onveranderd gebleven.
De voornaamste veranderingen ontstonden door den
torenvormigen bovenbouw in baksteenmetselwerk, en de
gotische kruisgewelven boven de beide omgangen. De
grootere hoogte, die deze gewelven verkregen, vergeleken
bij die der oorspronkelijke kruisgewelven in antieken
geest, had ten gevolge, dat de vloer der bovengalerij
moest rijzen en dat daarmede de dorpels der toog-
openingen tusschen de pijlers van die galerij, ten koste
van de hoogte dier openingen ook hooger werden aan-
gebracht. De zuiltjes, die deze toogopeningen verdeden
en dubbelboogjes schragen, waarmede de halfronde togen
zijn versierd, hebben thans geringer hoogte dan oor-
spronkelijk het geval moet geweest zijn. In hoeverre die
zuiltjes na inkorting — met hun kapiteelen dezelfde
zijn, die van den aanvang af de openingen versierden,
is een punt van studie, dat nog niet tot een eindoplos-
sing is gekomen.
Behalve de kern, is het Westelijke voorportaal met
de daarboven gelegen koningsloge (niet de geveltop) en
het overige in tufsteen uitgevoerde werk van den zestien-
hoekigen mantel of buitenmuur oorspronkelijk werk.
Zooals bij een zoo oud gebouw te verwachten is, komen
in dit oorspronkelijk werk wijzigingen voor, meerendeels
herstellingen van vroegeren datum. In de verdieping werd
het derde venster, links van het uitgebouwde voorportaal,
eerst in 1906 in den oorspronkelijken vorm vernieuwd.
Verreweg het grootste deel van den zestienhoekigen
buitenmuur werd vermoedelijk omstreeks 1400 nieuw
in baksteenmetselwerk opgetrokken, hetgeen boven de
oude fundeering geschiedde. Aan den voet van den
muur ziet men, vooral aan deze zijde, nog eenig tufsteen-
metselwerk, dat tot den oorspronkelijken buitenmuur
heeft behoord.
Met de vernieuwing van den buitenmuur ging ook
de oorspronkelijke koornis aan de Oostzijde verloren.
Hier bleef zelfs de fundeering niet gespaard, zoodat
men omtrent den juisten vorm van die koornis slechts
33
gissingen kan maken. De nieuwe koorms, waarvan de
onderbouw nog bestaat, heeft een veelhoekig grondplan.
In beide verdiepingen is de rechthoekige met vijf wijdings-
kruisjes versierde altaarsteen nog bewaard, waarop de
H. Missen werden opgedragen. De wanden der beide
altaarnissen waren door drie vensters met spitsboog en
klaverbladvulhng doorbroken. Men herkent de zijstijlen
der buitenste vensters in het overgebleven werk. Soort-
gelijke vensters zijn in de meeste wandvakken van den
baksteenmantel nog aanwezig; maar zij ontbreken in
eenige vakken aan de Zuid-Oostzijde. Een dezer ge-
sloten vakken in de verdieping (het tweede, links van
de altaarnis) was oudtijds met een opening doorbroken.
Door deze opening had men gemeenschap met den
westelijken paleisvleugel, die met een der hoeken tegen
de kapel aansloot: een terugspringende moet in het
metselwerk der kapel toont nog de plek, waar de aan-
sluiting plaats had.
Van hier langs de altaarnis, naar het Noorden om-
gaande, bemerkt men, dat het buitenmetselwerk van een
zeker aantal muurvakken is versierd met horizontale
banden van tufsteen, terwijl de baksteenen met zorg
uitgekozen en glad geslepen zijn. Dit rijkere gevelwerk
loopt dood tegen een vooruitspringend muurpenant aan
de Noordzijde, waarin een deursponning bewijst, dat
zich daar ter plaatse tusschen kapel en walmuur een
poortafsluiting bevond.
In de verdieping gaf een deur, waarvan de omlijsting
binnen nog zichtbaar is, over den poortmuur heen, toe-
gang tot den walmuur. De inrichting stond zonder twijfel
in verband met de maatregelen, die tot verdediging van
den Burcht getroffen waren.
Mede behoorde hiertoe de torenvormige verhooging
van den achthoekigen kern, in welker buitenmuren schiet-
gaten en toegangsdeuren zijn aangebracht.
De galerij, die de kapel omgeeft, is door een bekap-
ping afgedekt, waarvan de helling, in overeenstemming
met de bouwwijze van het gothische kunsttijdperk, vrij
steil is. Daardoor geraakten de vensters, die oorspron-
34
.... binnen het gebouw (blz. 35).
{Karolingische kapel)
steekt. Blijkbaar werd later geoordeeld, dat vensters hier
niet mochten ontbreken. Men verlengde daarom de licht-
openingen naar boven en voorzag ze van spitsboog-
vormige togen, die eenvoudig in het baksteenmetselwerk
kelijk tot verlichting van den middenbouw dienden,
grootendeels onder het dak van den omgang verborgen.
Ten deele zijn zij van buiten nog herkenbaar in het
tursteenmetselwerk, dat onmiddellijk boven het dak uit-
35
werden uitgekapt en bijgevolg niet door gemetselde
bogen zijn gevormd.
Ongeveer ter hoogte van de onderkanten der schiet-
gaten is een houten zoldering aangebracht, die de acht-
hoekige binnenruimte naar boven afsluit. Deze zoldering
neemt nog de plaats in, waar zij bij de reeds boven
vermelde verbouwing van omstreeks 1400 werd aan-
gebracht. De draagbalken en vloerplaten zijn in den loop
der tijden, de Iaatsten zelfs nog in 1906, vernieuwd.
De achthoekige torenbouw is gedekt met een spits
dak, dat in den top nog zijn oude kruis met windvaan
draagt; vermoedehjk is dit het kruis, waarvan in een
rekenboek van 1397 sprake is.
De verschillende lichtopeningen der kapel zijn bij de
restauratie van 1905—1906 van glasdichting voorzien.
Hierbij is op een bijzondere wijze te werk gegaan. Om
het n.1. onnoodig te maken om aan de oude verweerde
raamomhjstingen te breken, werden in de lichtopeningen
randen of omlijstingen van zwaar roodkoper aangebracht,
waarvan de buitenomtrek voor elk venster nauwkeurig
naar den onregelmatigen vorm der aanwezige opening
werd bepaald, terwijl de binnenomtrek een zuiveren,
afgewerkten vorm verkreeg, passend bij dien van de
oorspronkelijke lichtopening.
Binnen het gebouw zijn de welfschilderingen merkwaar-
dig, waarvan in beide omgangen nog belangrijke gedeelten
zijn bewaard. Aan de Zuid-Oost- en aan de Zuidzijde
vindt men daarenboven nog op de wanden van den be-
neden omgang eenige geschilderde wijdingskruisen. Deze
schilderwerken dateeren vermoedelijk uit de 1 5 e eeuw.
In de latere middeleeuwen was de kapel aan den
H- Nicolaas gewijd. Herhaaldelijk werd beweerd, dat
deze Heilige van de stichting der kapel af haar patroon
is geweest. Hiertegen pleit, dat de vereering van den
H. Nicolaas eerst in de 12e eeuw in het Westen alge-
meen werd. Veel waarschijnlijker klinkt de opmerking
van In de Betou, dat de wijding geschiedde ter eere
van den Verlosser, al is voor deze bewering geen af-
doend bewijs voorhanden.
36
Wij merken hierbij op, dat er telkens gesproken wordt
van „verdiepingen”. De kapel bestond n.1. uit twee
boven elkaar geplaatste afdeelingen, waarvan de bovenste
zal gediend hebben voor den vorstelijken bezoeker en
zijn hofhouding, die ook in den burcht zijn verblijven
op de verdieping had* In den toren hingen oorspronkelijk
twee klokken, die natuurlijk in latere jaren niet geluid
werden, toen de kapel als zoodanig geen dienst meer
deed. Daarom vroegen Lent (1602) en Wychen (1608)
om een van deze klokken, welk verzoek echter ge-
weigerd werd. De zwaarste van deze klokken is in
1672 tijdelijk geplaatst in het torentje boven het koor
der St. Stevenskerk, maar na de bezetting der stad door
de Franschen in den toren van Neerbosch opgehangen.
Het kleinere klokje is een tijdlang verdwenen („ver-
donckert”) geweest, maar werd in 1674 op den stoep
van den werkmeester neergezet. Het heeft daarna een
bestemming gevonden in den toren van Hees.
Terra-Sigillata kannetje. (Museum Kam )
In het medaillon: borstbeeld van Mercurius.
37
DE BARBAROSSA-RUÏNE.
Het Romaansche halfrond, dat aan de Oostzijde van
het Valkhof hoog te midden van het geboomte oprijst,
is zonder eenigen twijfel een overblijfsel van de groot-
sche herstelling, die Keizer Frederik Barbarossa in 1155
den Burcht liet ondergaan (blz. 1 9). Dat werkelijk een
herstelling of verbouwing van den Burcht in dien tijd
heeft plaats gehad, wordt gestaafd door een opschrift-
steen, die, na vroeger aan een buitenmuur der Groote
Kerk ingemetseld te zijn geweest, sedert 1670 een plaats
heeft gevonden in de museumgaleri] van het Nijmeegsche
Stadhuis. Deze steen is na de inrichting der Mariakerk tot
museum daarheen overgebracht. Tol welk doel het half-
rond — dat in twee verdiepingen verdeeld was — heeft
gediend, is niet met volkomen zekerheid bekend. De meest
verspreide en meest aannemelijke opvatting ziet in het
halfrond de koornis of absis van een kerk of paleiskapel.
Deze zou dan zelfs een dubbelkapel geweest zijn in
dien zin, dat zij uit twee kapellen boven elkander be-
stond, die met elkaar in gemeenschap stonden door een
opening in het gewelf, dat de twee verdiepingen scheidde.
Overblijfselen van dit, in vakken verdeelde gewelf, ziet
men langs de binnenzijden der nog aanwezige muren
in de gedaante van groote bogen, die nu met het muur-
vlak gelijk afgekapt zijn. Van de zuiltjes, die de gewelven
ondersteunden zijn de voetstukken of basementen nog
alle op hun oorspronkelijke plaats aanwezig. Boven twee
van die basementen verrijzen ook de zuilen, in min of
meer geschonden staat. Overblijfsels van de ontbrekende
zuilen liggen bij de „ruïne”, evenals de kapiteelen, die
ze bekroonden en waarboven de gewelfvelden samen-
kwamen. Een andere opvatting is, dat de Ruïne niet een
overblijfsel zou zijn van een gebouw, dat tot kerkelijke
doeleinden werd gebezigd, maar dat het halfrond tot
troonnis heeft gediend en dus deel zou hebben uitgemaakt
van de groote rijkszaal, die in geen keizerpaleis ontbrak.
Wat hiervan zij en welke opvatting ook de juiste moge
zijn, de „Ruïne” blijft een hoogst belangrijk overblijfsel
van den volrijpen Romaanschen bouwstijl van de Rijn-
Het Romaansche halfrond, dat . . . . temidden van het geboomte oprijst
(blz. 37) ( Barbarossa-ruïne )
39
streken in de 12e eeuw. Niet onopgemerkt mag blijven,
dat in dit Romaansche werk fragmenten van ouderen
datum een plaats hebben gevonden, met name de hoek-
zuilen met hun kapiteelen, onder de beide voetingen van
den grooten boog, die het halfronde koepelgewelf naar
voren afsluit. De zuilen zijn ongetwijfeld van Romeinschen
oorsprong, getuige de zwelling, die zij op ongeveer een
derde van de hoogte vertoonen. De kapiteelen daaren-
tegen, uit marmer gehouwen, zijn typische kunstproducten
uit den tijd van Karei den Grooten en ongetwijfeld over-
blijfselen van zijn paleis, waar zij misschien dezelfde
zuilen hebben gekroond, waarop zij nu nog steunen. Zuilen
en kapiteelen zijn blijkbaar bij de verbouwing onder
Frederik Barbarossa nieuw verwerkt, als herinneringen aan
het werk van zijn grooten voorganger, dat gedeeltelijk door
hem werd afgebroken. Zeer belangrijk zijn ook de overige
in antieken geest bewerkte kapiteelen, die binnen het half-
rond zijn opgesteld. Een daarvan — vermoedelijk van
Oostersche afkomst — is van wit marmer. Met de beide
andere en de beide reeds genoemde zijn zij zeldzame verte-
genwoordigers van de kunst uit het Karolingische tijdperk.
Aan de Westzijde van het halfrond liggen zuilen en
andere bouwfragmenten in twee groepen op elkaar
gestapeld. Meerendeels zullen zij wel van het oude
keizerpaleis afkomstig zijn, ofschoon enkele onderdeden
onmiskenbaar tot de Romeinsche kunst behooren.
In 1910 werd het terrein, dat door het halfrond
omsloten wordt, ontgraven. Dit terrein en dat, waarop
de achthoekige kapel staat en dat ten Westen daarvan
gelegen is, waren bij de slooping in de laatste jaren
der I8e eeuw, als eigendom der stad onaangeroerd ge-
bleven. De ontgraving van het halfrond in 1910 heeft
de overblijfselen uit verschillende der vroegste cultuur-
perioden aan het licht gebracht. Behalve scherven van
Romeinsch vaatwerk — voornamelijk van het einde der
tweede en derde eeuw — die gevonden werden in den
grond op het zand van den bergheuvel, vond men ook
vijf skeletten, vermoedelijk van Frankische krijgers, die
bij een of andere burchtbestorming kunnen gevallen zijn;
40
bij twee van deze skeletten lag een zwaard. De grond-
laag, die de gevallenen bedekte, droeg de kennelijke
sporen van een geweldigen brand en was rijkelijk ge-
mengd met stukken van Romeinsche dakpannen, waarvan
sommige legioenstempels vertoonen. De onderzochte
aardlaag had een dikte van gemiddeld 1 Meter. Alle
toen opgedolven voorwerpen werden verzameld en be-
rusten thans in het gemeentelijk museum van oudheden.
Muurfragment van de Barbarossa-ruïne (Noordzijde).
II.
OUD-NIJMEGEN.
Wie zooveel belang stellen in het Valkhof als in de
vorige bladzijden verondersteld wordt, doen dat onge-
twijfeld ook in de oudere bouwwerken, die in onze
stad zijn blijven bestaan of waarvan nog overblijfselen
aanwezig zijn.
Wij zullen in de volgende bladzijden daaromtrent
het een en ander in ’t kort aanteekenen.
DE ST. GEERTRUIDSKAPEL.
Bij de beschrijving van het Valkhof is o. a. melding
gemaakt van de St. Geertruidskerk, die de Kerspelkerk
was en evenals het Valkhof buiten den stadsmuur moet
gestaan hebben. Als jaar der vermoedelijke stichting
wordt door Smetius 690 opgegeven ; zekerheid daar-
omtrent bestaat er niet. Dat parochiekerken buiten de
eigenlijke stad stonden, is niets ongewoons; misschien
waren het oorspronkelijk heidensche tempels, die door
de Christelijke kerk in gebruik waren genomen.
Deze Kerspelkerk was dan gewijd aan St. Geertruid,
een heilige uit het geslacht van Karei den Grooten.
Toen in 1273 de St. Stevenskerk werd ingewijd, is de
oude St. Geertruidskerk afgebroken ; maar in 1 460 werd
in de nabijheid de St. Geertruidskapel gebouwd, die
echter in 1 379 werd opgeruimd, toen de wallen der
stad versterkt werden ; een gedeelte werd onder den
aarden wal begraven en kwam in 1880 bij het sloopen
der vestingwerken weer aan het licht. Men kan die
overblijfselen zien bij de brug, die naar de Belvédère leidt
(zie blz. 18 en 19).
De priester, die de St. Geertruidskapel bediende,
woonde eertijds in een nu afgesloten slob aan het
Kelfkensbosch, dat nog lang bekend stond als het
„P astoorsgasje”,
Dit gebouw was oorspronkelijk een gewone waltoren .... (blz. 43). {{Belvédère)
43
DE BELVÉDÈRE.
Dit gebouw was oorspronkelijk een gewone waltoren,
die als Hoendertoren bekend was. Daarom bevonden
zich daaronder kelders, die nog in 1818 als kruit-
magazijn gebruikt werden,
De naam Belvédère wordt toegeschreven aan Parma,
die het uitzicht daar zoo schoon vond. Die uitheemsche
naam is bewaard gebleven, al blijkt uit allerlei ge-
schriften, dat de Nijmegenaars er wel wat mee gesukkeld
hebben. Betrekkelijk lang is het gebouw als wachthuis
of voor andere militaire doeleinden gebruikt, althans in
1747 stond er nog een schildwacht voor het kruit-
magazijn.
In 1646 besloot de vroedschap de Belvédère op
te trekken en boven den tot dien tijd bestaanden toren
een kamer in te richten, waarboven een plat kwam
met pilasters. Die hooge verdieping zou dienen als
„speelhuis” of ontspanningslokaal voor den magistraat
en diens familie. Dat plan en die verbouwing hebben
aanleiding gegeven tot menig vroolijk feestelijk samenzijn,
waarbij, volgens oude zede, de wijn nog al vloeide,
’t Moet er heerlijk geweest zijn ; Nijmegen had geen
betere gelegenheid om gasten te ontvangen of te ont-
halen. Zoo werd in 1677 het gebouw opgeknapt ten
behoeve vnn de vredesonderhandelaars, die er hun
zorgen vergaten; aan Willem IV werd er een déjeuner
aangeboden; in 1831 werd er aan de officieren van
het garnizoen een feestmaal aangeboden ter eere van
de overwinning bij Leuven en in 1837 bezocht de
kroonprinses Anna Paulowna de Belvédère in gezel-
schap o. a. van Prinses Sophia van Wurtemberg, de
latere gemalin van Willem III. In 1887 is het ge-
bouw gerestaureerd en in den tegenwoordigen toe-
stand gebracht. Het oude wapen aan den toren is
toen verwijderd en berust nu op het gemeentemuseum ;
het tegenwoordige wapen is een trouwe nabootsing
daarvan.
44
HET STADHUIS.
In de nauwe Korte Burchtstraat komt het eerwaardige
stadhuis met zijn mooien gevel maar zeer onvolkomen
tot zijn recht. Dat zou meer het geval geweest zijn
voor 1 552, toen het gebouw nog niet in de rooilijn
, . . , het eerwaardige stadhuis met zijn mooien gevel (blz. 44)
( Stadhuis )
45
stond; maar toen ontbrak ook deze gevel met zijn
beeldhouwwerk.
.... de stoep met den ingang zijn in 1784 ontstaan (blz. 47)
( Hoofdingang Stadhuis )
Hoogstwaarschijnlijk stond het Raadhuis daar al in
1395, zelfs reeds vroeger. Maar in 1552 is de voor-
. treft ons allereerst de eikenhouten schepenbank (blz. 47) ( Vestibule Stadhuis )
47
zaal, de hal, aangebouwd en is de tegenwoordige
gevel, hoewel niet geheel in dezen vorm, aangebracht ;
toen zijn ook een deel der beelden en medaillons
geplaatst, al zijn die later door nieuwe vervangen.
Oorspronkelijk was het Raadhuis niet diep : de bin-
nenmuur van de hal was eertijds buitenwand en ook
aan de achterzijde heeft uitbreiding plaats gehad.
Herhaalde verbouwingen zijn uitgevoerd in 1605, 1617,
1628, 1650, 1657, 1661, 1837 en ten slotte in
1880—1882 onder leiding van Dr. P. J. H. Cuypers.
Bij die gelegenheid zijn de 4 westelijke vensters aan-
gebracht, zijn de beelden en de medaillons aan den
gevel vernieuwd en vermeerderd en is op den hoek
van de Lange Nieuwstraat het Mariabeeld van Collinet
geplaatst. Die beelden stellen koningen en keizers
voor, die aan Nijmegen rechten en vrijheden verleenden,
en de medaillons boven de vensters, in basreliëf, zijn
de symbolen van de deugden, die den magistraat
behoorden te sieren : Hoop, Liefde, Geloof, Moed,
Voorzichtigheid, Eendracht, Rechtvaardigheid, Waak-
zaamheid, Lankmoedigheid, Vaderlandsliefde en Stand-
vastigheid. De laatste vier dateeren ook van de laatste
verbouwing.
De stoep met den ingang zijn in 1784 ontstaan ter
vervanging van een galerij met 6 trappen langs het
heele gebouw, die tot den tegenwoordigen ingang reikte.
Het houtwerk en ook de eikenhouten deur zijn van
Govert of Gaert Kuitenbrouwer uit Dulcken, die ge-
woonlijk Gaert van Dulcken werd genoemd en wiens
nagedachtenis voortleeft in de Van Dulckenstraat. Het
beeldhouwwerk, voorzoover het oorspronkelijk is, is van
den Utrechtschen beeldhouwer Meester Cornelis Sas.
Inwendig heeft het Raadhuis, zooals wij reeds op-
merkten, heel wat verandering ondergaan en verschillende
zalen zijn in den loop der tijden van bestemming ver-
anderd. De Raadzaal was tot 1889 zittingszaal van de
Arrondissementsrechtbank en de ruimte voor de afdeeling
Index en Archief bergde vroeger het Gemeentemuseum.
In de vestibule treft ons allereerst de eikenhouten
48
Schepenbank met versierselen van fijne houtsoorten,
een werk van den reeds genoemden Van Dulcken.
.... antieke schouwen versierd met schoorsteenstukken (blz. 50 )
( Trouwzaal )
Deze schepenbank stond vroeger tegen de zuidzijde
van de hal en waar zij nu staat bevond zich een
schouw, waarvan nog sporen te zien zijn.
49
De rug van het gestoelte is verdeeld in vakken, die
met bogen zijn afgedekt en door Dorische halfzuilen
gescheiden ; in die vakken ziet men voorstellingen o.a.
van Salomo’s rechtspraak en de aanklacht der kuische
Suzanna. Aan den rechtervleugel ziet men Christus
met het kruis, met vlammend zwaard de banden door-
snijdend, die den mensch aan de aarde verbinden,
met het omschrift : Ich eellender mensch waer wirt mich
erlosen, üon den leub deses todts. Aan den anderen
vleugel ziet men den Duivel met een geldzak, in een
menschenhart schrijvend, met het omschrift: Den üiant
snel schrieft in des mense harte alle hoosheit fel. In het
midden van het gestoelte leest men : Utramque Partem
Audite en daar boven prijkt een beeld der gerechtigheid,
dal echter van lateren datum is.
Tegenover de schepenbank staat in een nis een
beeld van Karei V van Meester Daniël Teller.
Aan den wand een schilderij, voorstellende het
Nijmeegsch raadsel, dat echter waarschijnlijk niet Nij-
meegsch is, en een hoogst merkwaardige klok, die in
1597 vervaardigd werd voor den raadssecretans door
Johan de Hardt. De wijzerplaat is gemaakt door den
goudsmid J. Gront. In 1 646 ging deze klok in eigendom
over aan de stad voor ƒ 300. Daar zij echter niet meer
in goeden staat was, werd zij hersteld doorjan v. Call,
die daarvoor ƒ 280 ontving. Aanvankelijk was het een
hangklok; in 1668 werd het uurwerk in een houten
torentje geplaatst; het klokkenspel werd in 1738 ver-
beterd door Gebroeders v. d. Geyn en in 1 890 werd
de houten kast in den tegenwoordigen vorm gebracht
door wijlen de heeren H. Leeuw Sr. en Jr.
Naast de klok is voor een paar jaar een gedenksteen
aangebracht, die de dankbaarheid van Belgische vluch-
telingen vertolkt. Daarnaast voert een trap naar boven,
waarvan de omlijsting is gemaakt naar teekeningen van
den Nijmeegschen schilder Rutger van Langeveld (1687).
Maar voor wij die trap opgaan, betreden wij een gang,
langs de kamer van den Secretaris, die ons naar twee
grootere vertrekken voert, waarvan het eene de ver-
3
50
gaderzaal van het Dagelijksch Bestuur is en het andere
de Trouwzaal, met een aangrenzende wachtkamer.
In die beide zalen zijn de wanden bedekt met kostbare
Fransche gobelins uit de 1 6 e en 1 7 e eeuw, o. a. voor-
stellende de sagen van Dido en Aeneas ; in beide
. . . in den westelijken muur zijn wapenschilden en versierselen
ingemetseld (blz. 53). ( Gedeputeerden Plaats .)
51
vindt men antieke schouwen, versierd met schoorsteen-
stukken ; in de Trouwzaal een schilderstuk van Stockade,
dat een zinnebeeldige voorstelling geeft van de ver-
eeniging der stad met de vereenigde Nederlanden; in
de kamer van B. en W. een stuk van een onbekenden
schilder, de overwinning der orde op oproer en verraad.
In de Trouwzaal vindt men nog een merkwaardige klok
van ongeveer 1 700.
Gaan wij nu de trap op, dan zien wij na het eerste
gedeelte een lange gang; aan het einde daarvan staat
een kunstig bewerkte kast, die als „de Blok” bekend
is en vroeger gebruikt werd voor het bewaren van de
handvesten en privilegiën der stad; de kast is het werk
van den meer genoemden Gaert van Dulcken. Hooger,
na de tweede trap treft ons oog een balustrade met
kunstig snijwerk van Daniël Teller. Aan den wand
ziet men een schilderstuk van Rutger van Langeveld
en daartegenover een schilderij van Van Wely, voor-
stellende de heeren Graadt van Roggen, Terwindt en
Francken, het driemanschap, dat den uitleg der stad
na het sloopen der vestingwerken leidde (zie blz. 4).
Op deze verdieping is verder de Raadzaal, die in
1889 tot het tegenwoordig gebruik werd ingericht. De
vensters dragen de wapens van vroegere magistraats-
personen en aan de wanden ziet men portretten van
eenige der onderhandelaars bij den vrede van Nijmegen
in 1678: Van Beverningk en Van Haaren voor de
Staten; Temple en Jenkins voor Engeland ; d’Estrades
voor Frankrijk en Bevilaqua voor den Paus. Bovendien
hangen hier de beeltenis van Prins Willem IV en een
schilderij van Jan van Goijen, het Valkhof voorstellende.
De straks genoemde ambassadeursportretten herinneren
aan het feit, dat in 1 678 de afgezanten voor de vredes-
onderhandelingen op het Stadhuis samenkwamen ; maar
de eigenlijke vredesluiting had plaats in een gebouw ter
plaatse, waar nu de zusterschool in de Burchtstraat staat ;
de vrede werd afgekondigd van den Kerkboog (zie bl. 57).
Naast de Raadzaal en daaraan verbonden, bevindt zich
een kamer, de z.g. Leeskamer, met Vlaamsche gobelins
Illllllllllltlllllltlllllll lllllllllllllllltllf ftlllllllllllllllllllllllllllllltllllllt llllllltltltl£
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiimiiiiiiiiiiiiniii
53
en antieke meubelen o.a. een ruimen zetel (trouwstoel).
De schoorsteenmantel heeft een schilderij die ver-
moedelijk afkomstig is van Stockade en een voorstelling
geeft van de verpanding van den Burcht aan Graaf
Otto II in 1247.
Weer beneden aangekomen, zouden wij naar de kelders
kunnen afdalen, die vroeger als gevangenis gebruikt wer-
den en waar de plaats van de pijnbank nog is aangegeven.
Liever gaan wij nog een kijkje nemen, door de groote
poort naast den ingang, op de Gedeputeerden-plaats waar
o.a. een gebeeldhouwde pomp staat, die oudtijds als
brandpomp diende. In den westelijken muur zijn wapen-
schilden en versierselen ingemetseld, die aan de vroegere
stadspoorten herinneren. Bovendien ziet men er een stuk
van een gevel, afkomstig van een gebouw tegenover de
plaats, waar nu de Augustijnenkerk staat ; daaruit is ook
de schouw afkomstig, in de wachtkamer naast de Trouw-
zaal, met een tegelversiering, die betrekking heeft op de
geschiedenis van Adam en Eva en die van ongeveer
1600 dateert.
Bronzen schildplaat (Umbo) met Medusakop, gevonden te Blerik.
( Museum Kam).
54
DE WAAG.
De Waag was van ouds niet anders dan, wat het
woord aanduidt, een gelegenheid om te wegen. Zoo
is er al in 1382 sprake van een waag, maar in 1511
was er zeker al een gebouw, dat dien naam droeg en
waar allerlei gewogen moest worden, want in particuliere
huizen of winkels mocht men niet boven de 8 pond
In 1886 is het gebouw gerestaureerd (blz. 55). (De WaagJ.
(later 25 pond) gaan. Tegen de oude Waag stond
het Vleeschhuis, want verbouwing van beide had tegelijk
plaats in 1 525. Dat Vleeschhuis was natuurlijk bestemd
voor de slagers, die echter nog al eens verhuizen
moesten, omdat het Vleeschhuis voor hoofdwacht werd
gebruikt ; vandaar dat het straatje naast de tegenwoordige
Waag nog „Achter de Hoofdwacht” heet. Achtereen-
55
volgens werden de slagers verwezen naar de kelders
onder de Latijnsche school (1571), naar de Janskerk
(1582); weer naar de kelders (1585); naar het koor
van de Janskerk (1592). Ten deele vielen deze ver-
anderingen samen met de heerschappij van Protestanten
of Roomschen. Maar in 1612 werden de oude Waag
en het Vleeschhuis afgebroken en kwam het tegen-
woordige gebouw tot stand. Het bovengedeelte van
het gebouw is in den loop der jaren voor allerlei
gebruikt : de postmeester, de garnizoenswacht en de
burgerwacht zijn er gehuisvest geweest. In 1 680 werden
er kermisvoorstellingen gegeven; in 1763 was er een
schermschool, in 1794 verbleven er Engelsche krijgs-
gevangenen. In latere jaren was er het hoofdbureau van
politie en tegenwoordig heeft de vereeniging „In Consten
Een” er haar oefenings- en tentoonstellingsvertrekken
en wordt een gedeelte gebruikt door den Armenraad.
Na 1612 was het westelijk deel Vleeschhal en
het oostelijke Waag. De Vleeschhal is tot 1797 in
gebruik gebleven, na dien tijd slachtten de slagers aan
huis totdat het Slachthuis buiten de Nieuwe Hezelpoort
in gebruik genomen werd.
Het benedengedeelte van de Waag is lang gebruikt
als boter- en eiermarkt. De laatste is verplaatst naar
het pleintje aan de Burchtstraat, maar de botermarkt
is in het Waaggebouw gebleven.
In 1886 is het gebouw gerestaureerd en is de trap
hersteld in den vorm, die door een teekening van 1732
werd aangegeven.
DE KERKBOOG.
De Kerkboog vormt den toegang tot de St. Stevens-
kerk en het daarom heen liggende St. Stevenskerkhof.
Denkelijk is die toegang er geweest sedert de stichting
van de kerk; in elk geval is er in 1480 sprake van
een gang onder het Gewandhuis (Lakenhal), waarvan
de gevel doorliep, maar dat in 1531 werd verbouwd.
Waarschijnlijk is toen ook de middenzuil aangebracht,
56
.... toegang tot den St. Stevenskerk. (blz. 55).
fKerkboogJ.
die den ingang
aan de Markt ver-
deelt. Den tegen-
woordigen vorm
kreeg de Kerk-
boog in 1605 —
1607. Intusschen
was het Gewand-
huis al verdwenen
en was de boog
met de kamer
daarboven sedert
1551 een afzon-
derlijk gebouw.
De kamer bo-
ven de boog, die
men bereikt langs
een trap in een
toren, welke ook
van 1 607 dateert,
heeft voor velerlei
dienst gedaan. In
de 16e eeuw
woonde daar de
kasteleines, die
zorg droeg voor
de vergaderingen
en smulpartijen
op het Gewand-
huis. Na de ver-
bouwing van
1605-1607 was
er de snijkamer
van het chirur-
gijnsgilde, dat in
1679 het recht
kreeg om op de
deur te zetten :
„Collegium chi-
57
rurgicum”. Daar werden ook de examens voor
chirurgijn-barbier afgenomen. Vóór den Kerkboog
hadden ook de lijfstraffelijke rechtsplegingen plaats,
waarop de leden van het chirurgijnsgilde van uit dit
hoog verblijf toezagen met hun huisgenooten en vrien-
den ; maar dit werd in 1752 verboden.
In 1630 waren er soldaten ingekwartierd en in 1 677
was er een lange vrouw te zien, wat samenvalt met
de kermisvermakelijkheden boven de Waag. Ook werd
er nu en dan muziek gemaakt voor het volk, o.a. psalmen.
Van de kamer boven den Kerkboog werden de
vredes van 1648—1654—1678 en 1697 afgekondigd.
In 1830 was er het genootschap „Oefening kweekt
kunst” gevestigd, waarvan de leden er o.a. teekenden
naar het levend model.
In 1885 is het gebouw gerestaureerd en heeft het
den vorm gekregen, die het nu heeft. Op de veel
besproken kamer vergadert nu de gezondheidscommissie.
Gezicht van uit den Kerkboog op de Groote Markt.
58
DE ST. STEVENSKERK.
Toen wij hiervoor de geschiedenis van den Burcht
volgden, hebben wij reeds vermeld, dat na de ver-
panding van Nijmegen aan het Geldersche huis verlof
werd gegeven om de Kerspelkerk, de Geertruidskapel,
.... o.a. het zeer geschonden maar toch nog forsche hoofd
portaal (blz. 59). (St. Stevenskerk met het Stevenskerkhof).
die buiten de muren stond te vervangen door een
andere, binnen de stad. Die nieuwe Kerspelkerk werd
aan St. Stephanus opgedragen, waarschijnlijk ter eere
van de voornaamste reliquie, die aan de kerk toebe-
hoorde en werd in 1272 ingewijd door Albertus
Magnus, wijbisschop van Keulen.
59
Van dien oorspronkelijken bouw is weinig over-
gebleven. Herhaaldelijk is de kerk uitgebreid, vergroot
en verfraaid, zoodat zij in de 16 e eeuw 30 altaren,
2 orgels en geschilderde glazen had.
Het hooge koor (Presbyterium) en de 7 kapellen
aan het Oosteinde dateeren van de eerste helft der
1 5 e eeuw. Het dwarsschip is van omstreeks 1 350 en
in den noordelijken kruisarm is nog een vertrek, dat
aanvankelijk sacristie was, maar na 1427 diende tot
bewaarplaats van oude archiefstukken, die er na 1 563
geborgen werden in de kast van Gaert van Dulcken,
die wij op het stadhuis ontmoet hebben, maar die in
1849 naar haar tegenwoordig verblijf werd overgebracht.
Ook de gewelven zijn veranderd. De steenen koor-
banken zijn nog ten deele aanwezig ; aan de noordzijde
van het dwarsschip ziet men nog in bas-relief de
Aanbidding der Wijzen; maar ontzaglijk veel, dat
waard was geweest behouden te blijven, is vernield,
geschonden of onkenbaar gemaakt in de troebele tijden
van het laatst der 1 6 e eeuw. Tot tweemaal toe is
daar gebeeldslormd, in 1 566 en in 1578. Van 1578 tot
1585 was de kerk in gebruik bij de Protestanten en
later van 1591 tot 1672, toen tijdens de bezetting
door de Franschen de Roomsch-Katholieken er weer
hun godsdienstoefeningen hielden. Na 1674 is echter
de kerk in Protestantsche handen gebleven. In die
troebeltijden is er veel vernietigd en zijn ook de muur-
schilderingen onder witkalk verdwenen. In vele op-
zichten, vooral ook uitwendig roept het gebouw om
herstel o.a. het zeer geschonden, maar toch nog forsche
hoofdportaal,
De preekstoel is van 1 639 en vervaardigd door
Joost Jacobs, kistenmaker uit Amsterdam ; de trap er
van is van later dagteekening. Uit ongeveer denzelfden tijd
stamt het doophek, dat even als het „Heerengestoelte”
door Cornelis Hermansz Schaeff is gemaakt, het laatste
naar teekeningen van den bovengenoemden Joost Jacobs.
Het zoogenaamd Prinsengestoelte is van 1771.
Het Orgel, een kunstwerk, dat echter nu herstelling
• • • • de preekstoel is van 1639 en vervaardigd door Joost Jacobs (blz. 59).
( Interieur St. Stevenskerk).
61
noodig heeft, is in 1770 — 1 776 geleverd door Ludwig
König. Maar het beeldhouwwerk daarvan is Neder-
landsch fabrikaat en het werk van Jan Keerberger uit
Rotterdam. Opmerking verdienen nog de koperen licht-
kronen, die door de gilden aan de kerk geschonken zijn.
Dat er vanouds ook in de kerk begraven werd,
spreekt van zelf. Het meest in 't oog vallende gedenk-
teeken is dat van Anna Catharina van Bourbon,
gemalin van hertog Adolf van Gelder die op den
Burcht overleed. Het grafmonument werd vervaardigd
door Willem Laemans te Keulen in 1512. Een ge-
beeldhouwde vrouwenfiguur dekt het monument met de
wapens van Gelder en Bourbon en het opschrift:
In ’t jaer unsers Heeren 1469 up den 21 dach
in den May starff die hoichgebore durchluchtige
vermogende furstynne, vrouwe Katharina van
Burbon, hertochynne van Gelre en Gulick, Gre-
vynne van Zutphen. Bit vur die sele.
Op de vier zijden van het monument zijn de kwar-
tieren der hertogin aangebracht en de apostelen met
de woorden : ;,Ora pro nobis”. Op de beide smalle
zijden staan aan de eene zijde twee bedelmonniken
met een kaars en aan de andere twee met een
rozenkrans en een geopend boek met de woorden :
„Requiescat in pace, Amen”.
In het zelfde graf is in 1759 begraven Ludwig
Friedrich Wilhelm van Saksen— Hildburghausen, in
leven gouverneur van Nijmegen.
Verder zijn in de kerk begraven Adolf van Nassau —
Siegen ; Lambert Charles, een der helden van het
turfschip van Breda ; Maarten Schenck, Lambert Goris,
de beide Smetiussen, Joh. In de Betou ; aan den wand
van het koor zijn twee koperen platen aangebracht,
die de graven gedekt hebben van Thomas Buijs, deken
en kanunnik der kerk (1510) en Jacob Leeuwens,
burgemeester van Nijmegen (1665) en diens vrouw
Sibilla van der Lijnden.
De toren van de kerk is in 1 326 voltooid maar
62
heeft heel wat ondervonden. In 1429 brandde hij af;
in 1 566 werd hij door den bliksem getroffen ; toen
werd de spits er op gebouwd, maar in het beleg van 1 591
leed hij zeer door
de beschieting der
stad. Het beneden-
gedeelte was spoe-
dig hersteld, maar
de bovenbouw is
eerst in 1605 ge-
reed gekomen, zoo-
als die nu is. Het
uurwerk in den
toren is van Karei
Christoppel Tappé
van Amsterdam,
terwijl het klokken-
spel, dat zich o.a.
op Maandag doet
hooren, grooten-
deels afkomstig is
van de gebroeders
Pieter en Matthijs
van der Gheijn, die
ook, zooals wij
reeds zeiden, het
speelwerk in de klok
in het stadhuis ver-
nieuwden. Sedert
1 59 1 luidt’savonds
van half negen tot
.... steile trappen afdalen fblz. 62) ne § en de ZOOge-
fj Kerktrappen) naamde „boeven-
klok”, ten teeken,
dat het, althans vroeger, om dien tijd niet meer veilig op
straat was. Aan één zijde wordt het kerkgebouw begrensd
door een nauw straatje, tot het St. Stevenskerkhof behoo-
rend, terwijl van het meer open gedeelte van het plein
steile trappen afdalen naar het lagere gedeelte der stad.
63
DE APOSTOLISCHE OF LATIJNSCHE SCHOOL.
Tegenover den hoofdingang der St. Stevenskerk
staat het rampzalig overschot van de Apostolische of
Latijnsche School.
Op de algemeene conciliën te Rome in de 1 1 e en
1 2 e eeuw werd aan de geestelijkheid de verplichting
opgelegd om bij elke kathedraal of andere kerk, die
over voldoende middelen beschikte een meester aan
te stellen, die den clerici der kerk en anderen gratis
onderwijs moest geven. Waarschijnlijk is dus, dat reeds
dadelijk bij den bouw van de St. Stevenskerk (1273)
een School werd gesticht, die tevens woning zou zijn
voor den pastoor. De St. Stevenskerk is nooit rijk
geweest en voor deze school sprong de Apostelkerk
te Keulen bij, wat dan tevens een verklaring is voor
64
den naam van „Apostolische School”. In 1397 bestond
zij zeker; in 1420 waren echter al groote herstellingen
noodig en in 1 544 werd zij verbouwd in den onge-
schonden staat van den tegenwoordigen vorm. Hel
moet toen een prachtig gebouw geweest zijn met de
beelden der 1 2 Apostelen in den gevel (waarvan niet
veel is overgebleven) en boven in den gevel een bas-
reliëf, het Laatste Oordeel voorstellende. Het was
gekroond door een toren met uurwerk.
Het beheer en het onderhoud was al vroeg over-
gegaan aan de stad, maar de kapittelheeren, kerk-
meesteren en rector bleven de autoriteiten. De School
bleef ook daarna parochieschool en tot de leerlingen
behoorden ook de koristen van de kerk. Ook na de
Hervorming werd er nog zang onderwezen door den
organist der Groote Kerk.
Onder de School waren kelders, die in den loop
der tijden voor allerlei doeleinden gebruikt zijn. Zoo
werden zij in 1420 verhuurd aan neringdoenden; in
1573 waren zij het vleeschhuis (zie bij de Waag);
in 1 593 werden er steenen gehouwen voor den opbouw
van den afgeschoten toren. Het gebouw is een tijdlang
corps de garde voor ruiters geweest. In 1809 waren
de kelders bij een wijnkooper in gebruik en de zolders
zijn gebezigd als bergplaats voor den roggevoorraad
der stad. Nu en dan werden er in het gebouw ver-
gaderingen gehouden van het St. Nicolaasgilde, bij
welke gelegenheden het er vrij rumoerig toeging, want
onze voorouders deden de kan en de kroes alle eer
aan, wanneer zij in feestelijke stemming waren. Her-
haaldelijk werden er militairen ingekwartierd, al naar
het viel Nederlanders of Spanjaarden en dit heeft
zeker ook niet bijgedragen tot de ongeschonden be-
waring van het gebouw. Nog is het militair hospitaal
geweest ( 1 635) en in 1772 werden er concerten gegeven.
Omstreeks 1840 verkeerde het in kwijnenden toe-
stand (wat niet te verwonderen was). Toen werd het
kort daarna ingericht tot stedelijk gymnasium, als hoe-
danig het heeft dienst gedaan van 1842 tot 1881,
65
toen het tegenwoordige gymnasium betrokken werd.
Tegenwoordig is in het gebouw de Arbeidsbeurs geves-
tigd. Uitwendig is het een beeld van verval en oplapperij.
HET ST. JANSKLOOSTER.
Ter zijde van de Waag komt men langs de Kannen-
markt op de Korenmarkt, waar min of meer verborgen
de Fransche kerk staat. Dat is een overblijfsel van de
commanderie en het klooster en hospitaal der broeders
van St. Jan, die daar al in *t laatst der 1 2 e eeuw
gevestigd waren. Die commanderie verkreeg vele schen-
kingen en beschikte o.a. over de geheele ruimte van
de tegenwoordige Korenmarkt. Nu nog hebben de
gebouwen, waartoe een poort toegang geeft, een klooster-
achtig aanzien.
Hoewel de verhouding tusschen het klooster en den
stadsmagistraat niet te wenschen overliet, moesten de
broeders in 1 566 hun kerk afstaan aan de Protes-
tanten en moesten zij bijdragen voor het onderhoud
der predikanten en armen.
In 1 638 heeft de Raad het geheele complex ge-
annexeerd ; de zaal werd aangewezen voor Fransche
kerk en het klooster is nu nog woning van den predikant,
althans ten deele. De St. Janskerk heeft op de Koren-
markt gestaan.
De gebouwen hebben, als zoovele, verschillende
bestemming gehad. In 1633 werd er ook Engelsche
kerk gehouden en meermalen vergaderden er de gilden.
Merkwaardig is ook, dat er eenigen tijd de Illustre
School was gevestigd, die als concurrente optrad van
de Hoogeschool te Harderwijk. Dat is vrijwel een
mislukking geweest. Lambert Goris en Joh. Smetius
hadden zeer voor die Illustre school geijverd en in
1655 na beider dood werd zij geopend in het St. Jans-
ordenshuis. De tegenwoordige preekstoel in de Fransche
kerk is het professoraal gestoelte van die hoogere onder-
wijsinrichting. De promotiën hadden plaats in de Groote
kerk, maar werden buitenaf niet erkend.
66
De stad had vrijdom van bier- en wijnaccijns voor
professoren en studenten toegestaan en het schijnt, dat
de laatsten nog al een rumoerig volkje waren, althans
er gingen patrouilles door de stad om hun baldadig-
heden te beteugelen en de burggraaf vroeg verlof om
met scherp op de misdrijvers te schieten, terwijl het
torentje op het gebouw als carcer werd ingericht. Lang
heeft de pret of de onvrede niet geduurd, want in
1678 heeft de laatste promotie plaats gehad.
Nu nog hebben de gebouwen.... een kloosterachtig
aanzien (blz. 65). (Fransche kerk).
67
HET WEESHUIS.
Bij testament van 1 554 bepaalde de weduwe Christina
of Stijn Buijs, dat haar bezittingen na haar dood moesten
besteed worden voor een inrichting, waarin kleine, arme
en verlaten kin-
deren van beide
geslachten zou-
den worden op-
gevoed. Zij
stierf in 1557,
maar liet niet
genoeg na om
ten volle aan
haar opdracht
te voldoen. Met
hulp van de
stad en van het-
geen particulie-
ren bijdroegen
kon in 1 560 het
weeshuis ge-
opend worden
met zes jongens
en zes meisjes
in een pand in
de Broerstraat
tegenover de
Korte Nieuw-
straat. Maar
spoedig werd
het te klein en
men kreeg nu
de beschikking
over een pand in de Begijnengas (1562), waaraan in
1645 uitbreiding werd gegeven, doordat het naastlig-
gende huis, waar vroeger burgemeester Van Welderen
had gewoond, er bij getrokken werd. Bij deze laatste
verbouwing werd ook de poort gebouwd, die nu nog
.... toegang geeft tot het Weeshuis (blz. 68).
( Ingang ‘Prot. Weeshuis ).
68
toegang geeft tot het Weeshuis. Aan die poort is een
basreliëf aangebracht, voorstellende weeskinderen in
aanbidding van den Heiligen Geest, het zinnebeeld
der Barmhartigheid. De jongens vertoonen de kleeding
van de 1 6 e eeuw, de twee beelden er naast die van
de 1 7e eeuw.
In 1 796 werd scheiding bevolen tusschen protes-
tantsche en roomsche kinderen. Die scheiding kwam
definitief tot stand in 1818, hoewel reeds sedert 1662
er van twee weeshuizen sprake is. Het tegenwoordige
R. K. Weeshuis, dat vanouds Arme-kinderenhuis heette
was al eeuwen lang gevestigd in onderdeden en be-
lendende gebouwen van het klooster aan den Hessenberg,
ingang Doddendaal. Het is hier niet de plaats de ge-
schiedenis der Weeshuizen uitvoerig te behandelen. De
beide Weeshuizen staan onder het beheer van een college
van regenten, dat voor de helft (4) uit Protestanten
en voor de wederhelft uit Roomsch-Katholieken bestaat.
Bronzen schenkkannetje met bijbehoorende schaal.
('Museum Kam).
69
MARIËNBURG.
Tegenwoordig draagt het plein, waarop Lange Koning-
straat, Houtmarkt en Staringstraat uitkomen, en dat een
verbinding heeft met de Hersteeg of Hertogstraat, dien
naam. Vanouds was het de naam van een klooster
dat daar stond en dat als zoodanig het eerst bekend
is in 1265. Van de gebouwen is alleen de kerk over-
gebleven en die is waarschijnlijk de opvolgster van de
oorspronkelijke ; zij is in elk geval uit de 1 5 e eeuw.
Aanvankelijk stond het klooster buiten de stad, die
toen begrensd werd o.a. door de Oude Stadsgracht;
bij den uitleg der stad in 1467 kwam het binnen den
wal te liggen.
Toen in 1580 Nijmegen zich aangesloten had bij
de Unie van Utrecht moesten de kloosternonnen alles,
wat zij hadden, indienen ; de godsdienstoefeningen
werden verboden, maar zij mochten er levenslang blijven
wonen en konden dus uitsterven.
Al spoedig werden de gebouwen voor militaire
doeleinden gebruikt: in 1581 waren in het klooster
krijgslieden ingekwartierd en in 1 582 werd in het
bakhuis een kruitmolen ingericht, zeer tot last van de
overgebleven bewoonsters, die bovendien geprest werden
om diensten te bewijzen ten behoeve van de verdediging
der stad ; zoo maakten zij o.a. pekkransen.
In 1 585 viel Nijmegen van de Unie af. De nonnen
kregen haar vroeger bezit terug en de andere bewoners
van het klooster werden gedwongen dit te verlaten.
Rijk was het klooster niet; althans het kreeg steun
van de stad.
Met de reductie in 1591 veranderde de toestand
weer en in 1601 waren er nog maar 2 nonnen over,
waarvan de laatste in 1624 stierf.
De gebouwen werden daarna voor allerlei doeleinden
gebruikt, in ’t eerst hoofdzakelijk voor militaire; zij
waren achtereenvolgens kruitmagazijn en hospitaal voor
zieke soldaten. Ook werden gedeelten verhuurd aan
handwerkslieden, (o.a. waren er lakenwevers gevestigd)
70
of werden gebruikt als bergplaats voor materialen.
Het kruitmagazijn is er gebleven tot aan de opheffing
der vesting en van de militaire gebouwen is niets meer
overgebleven dan het arsenaal, dat echter eerst in 1824
gebouwd is.
Mariënburg was een zeer uitgestrekt terrein, wat te
verklaren was, doordat het oorspronkelijk buiten de
vesting lag ; het omvatte behalve de gebouwen en de
kerk een kerkhof, bleekveld, tuin en boomgaard. Toen
de kerk van Mariënburg niet meer als zoodanig werd
gebruikt en het dus geen gewijde plaats meer was,
werd er zelden meer begraven; het laatst in 1635,
toen op het z.g. „verloren kerkhof” 7 1 3 Fransche sol-
daten, die aan besmettelijke ziekten waren gestorven,
er een laatste rustplaats vonden.
Van omstreeks 1840 tot 1887 was op Mariënburg
nog een diaconesseninrichting gevestigd.
Zooals wij reeds opmerkten is van het geheele
gebouwen-complex niets meer over dan de
MARIAKERK
waarin het Museum gevestigd is. Mariakerk is een
onjuiste benaming voor dit gebouw; men heeft nooit
geweten aan welken heilige deze kerk gewijd was en
zij heette vanouds dan ook de Mariënburgsche kerk.
De laatste mis in de kerk heeft plaats gehad in
October 1591 en sedert dien tijd heeft zij allerlei
lotgevallen gehad. Behalve als hospitaal voor zieke
soldaten heeft het gebouw gediend voor tooneelvoor-
stellingen ; als opslagplaats voor stadsgoederen o. a. ook
als turfschuur. In 1672 treft men er weer krijgsvolk
aan; in 1676 had de Nijmeegsche schilder Rutger
van Langeveld er zijn werkplaats; bij de vredesonder-
handelingen werden er comedievoorstellingen gegeven;
in 1725 was zij schermschool, in 1781 stadsmuziek-
zaal, in 1794 hospitaal; van 1816 — 1843 was er een
katoen- en garenspinnerij gevestigd. Daarna was zij weer
71
kazerne en magazijn van kleeding o.a. voor de schutterij.
ifcL Het klooster stond in zijn tijd aan de Zuidwestzijde
tegen de kerk. Deze laatste vertoont groote overeen-
komst met de kloosterkerk van Altenbergen bij Wetglaz,
.... de Mariakerk, waarin het Museum gevestigd is. (blz. 70).
( Mariakerk).
zoodat zij als een copie van deze laatste aan te
merken is.
De bouwstijl en de inrichting hebben de kerk, toen
de andere gebouwen gesloopt werden, tegen afbraak
behoed ; ongetwijfeld is dit voor een groot gedeelte te
danken aan de belangstelling o. a. van Dr. Cuijpers
en Victor de Stuers. De eerste gaf in 1900 in een
72
verslag aan den Minister van Binnenlandsche Zaken
de volgende beschrijving er van:
„De kapel van het klooster Mariënburg is een lang-
werpig gebouw met een lengte van ruim 30 M. op
een breedte van nagenoeg 9 M, en bestaat uit zes
travees of boogvakken, in de lengte afgesloten door
een vijfhoekig koor. Het geheele gebouw, dat met
kruisgewelven overdekt is, heeft een hoogte, onder de
gewelfkappen, van nagenoeg 1 5 M. Het westelijk
gedeelte der kapel is, ter lengte van 4 boogstellingen
en ter geheele breedte door een benedenverdieping
(emporen) in 3 beuken verdeeld door 2 rijen ronde
kolommen in bergsteen, welke de kruisgewelven, die
4 M. hoog zijn, dragen.
Dit gedeelte, dat met de vloeren van het vroegere
klooster overeenstemde, diende tot choor van de klooster-
vrouwen. Een gemetselde trap, gesloten in een vierkanten
traptoren, gaf uit de kapel toegang tot de verdieping
of het galerij-choor der zusters, en leidde verder tot
boven de gewelven onder de kap der kapel.”
Het was dus, wat men noemt, een dubbele kerk.
Beneden, in het presbyterium, ter rechter- en linkerzijde
van het altaar, stonden de koorstoelen, waarin de
kanunnikessen plaats namen, terwijl de zusters, novices
en andere, op de bovenverdieping de diensten bij-
woonden. Het achterste gedeelte der benedenkerk was
toegankelijk voor het publiek.
Daar deze bouw betrekkelijk zeldzaam is, ook in
het buitenland, stelde men er prijs op het gebouw
te behouden, toen alle bij Mariënburg behoorende
gebouwen werden afgebroken.
De Raad heeft later besloten het Gemeentelijk
Museum uit het Stadhuis daarheen over te brengen en
in het oude gebouw de daarvoor noodige veranderingen
aan te brengen. Of alles wat tot de merkwaardigheid
van het gebouw behoorde, daardoor ongeschonden
bewaard is gebleven, is twijfelachtig.
En zoo heeft dan eindelijk de Mariënburgsche kerk
een min of meer vaste bestemming, die van
73
MUSEUM.
Het gaat niet aan, om in een zoo kort bestek, als ons
is toegestaan, een eenigszins volledig beeld te geven van
de bijzonder rijke verzameling, die hier is bijeengebracht.
Dit alles bevindt zich in de benedenverdieping, (blz. 74).
( Gemeente-museum).
4
74
Zooals reeds bij onze beschouwingen over het Valkhof
en den Burcht is gezegd, hebben in oude tijden de
Romeinen hier een vast verblijf gehad en t is haast
natuurlijk, dat de bodem vele sporen van dat verblijf
bevatte. Bij het bewerken van den grond, bij het aan-
leggen van straten en wegen, bij den bouw van woningen
en bij andere gelegenheden
— wij herinneren o.a. aan
de opgravingen van Dr. Hol-
werda — zijn allerlei voor-
werpen aan het licht ge-
komen : gedenksteenen,
sarcophagen, gebruiksartike-
len, aardewerk, munten,
glaswerk. Ten deele is dat
verzameld in het Gemeente-
museum. De schatten wor-
den bewaard onder toezicht
van een door den Raad
aangewezen commissie, die
op *t oogenblik bestaat uit
de heeren Mr. Bijleveld,
G. M. Kam en Mr. Hütschler.
Ontelbaar zijn de voor-
werpen van aardewerk uit
den Romeinschen tijd, die
hier bijeengebracht zijn, daar-
naast grootere stukken van
historische of cultuur-histo-
rische waarde. Dit alles
bevindt zich in de beneden-
verdieping en de amanuensis is in staat om den
belangstellenden bezoeker inlichtingen te geven. Hooger
in *t gebouw bevinden zich de voorwerpen, die aan de
Middeleeuwen herinneren en merkwaardig is o.a. de
verzameling, die op het gildewezen betrekking heeft.
Niet minder belangrijk is de collectie munten uit alle
tijdperken der geschiedenis en tal van voorwerpen, die
betrekking hebben op de vroegere en latere geschiedenis
Romeinsch fleschje in druiven-
trosvorm. (Museum Kam).
75
van Nijmegen, op feesten, op de lijfstraffelijke rechts-
pleging, op vereenigings- en huishoudelijk leven.
In het museum is bovendien ondergebracht een uiterst
rijke verzameling van ethnografica, bijeengebracht en aan
de stad geschonken door wijlen den heer J, L. H.
Beijens ; zij hebben betrekking op den Oostindischen
Archipel en Afrika. Jammer dat de ruimte ontbreekt
om deze voorwerpen op de meest passende wijze ten
toon te stellen, ’t Is te hopen, dat er een weg gevonden
zal worden om wat hier ongeordend ligt, op waardige
wijze te ordenen en dat dan een deskundige daarmee
belast wordt, die bekend is met de gebruiken der
stammen, wier levenswijze hier in de collectie voor-
werpen wordt aangegeven.
Dit staat vast, dat het Museumgebouw te weinig
ruimte biedt om alles naar waarde ten toon te kunnen
stellen.
Gladiatoren-Beker.
(Museum Kam).
77
HET RIJKSMUSEUM KAM.
De heer G. M. Kam had zich reeds eenige jaren
uit zaken teruggetrokken, toen hij zich in 1897 om
gezondheidsredenen te Nijmegen vestigde. Zin voor
kunst en wetenschap had hij steeds gehad.
Toen hij nog maar kort te Nijmegen woonde, werd
hem door den eigenaar van een nabij zijn woning
gelegen terrein een Romeinsch potje gebracht, dat in
dat terrein was gevonden. Op dit eerste stuk volgden
andere; en ook degenen, die op andere plaatsen in
den omtrek wat vonden, brachten dat bij den heer
Kam. Diens liefhebberij en belangstelling groeide, naar-
mate meer voorwerpen werden aangeboden. Die eerste,
schijnbaar waardelooze vondsten werden de grondslag
voor een der grootste en belangwekkendste verzame-
lingen van Romeinsche en middeleeuwsche oudheden,
die in West- en Midden-Europa bestaan. Bij opgra-
vingen bij het Hunerpark, naast en achter den Kopschen
Hof en de terreinen, die daartusschen liggen, bij het
voorbereiden van bouwwerken, het planten van boomen,
het aanleggen van riool- en andere buizennetten kwamen
telkens nieuwe voorwerpen uit de oudheid aan het licht.
De zeer zeldzame collectie was tot voor korten tijd
ondergebracht in een gebouw achter de villa „Erica”
aan den Berg-en-Dalschen weg, maar is sedert over-
gebracht naar het nieuw gestichte museumgebouw aan
de Eleonorastraat, die herdoopt werd in Museum-Kam-
straat, op een gedeelte van het terrein, waar de
voorwerpen gevonden zijn, die den stoot hebben gegeven
tot de verzameling.
In 1908 — de heer Kam is geboren in 1836 —
werd door den eigenaar van de collectiën een beslis-
sende stap gedaan om deze ongeschonden te doen
behouden in geval van overlijden van den bejaarden
verzamelaar. Toen werd bij notariëele acte de ver-
zameling aan het Rijk toegezegd. Echter bleek al spoedig
verschil van gevoelen. Was het Rijk eigenaar, dan
bestond er kans, dat de verzameling eenmaal naar
Tegenover den ingang verrijst een monumentale trap (blz. 83).
(In t Rijksmuseum-KamJ.
79
Leiden zou verhuizen en dan was het zeer onzeker,
of zij als zelfstandige verzameling zou blijven voort-
bestaan en of niet een deel er van, voorwerpen, waarvan
er verscheidene waren, meer zou worden opgeborgen
dan tentoongesteld. Voor den verzamelaar en ook voor
Nijmegen was het gewenscht, dat de collectiën bleven,
waar zij gevonden of bijeengebracht waren. Toen heeft
de heer Kam een kloek besluit genomen, een besluit,
dat getuigenis aflegde van zijn liefde voor het resultaat
van zijn werk der latere jaren, maar ook van zijn buiten-
gewone vrijgevigheid. Op 27 Juni 1 9 1 9 werd een akte
gepasseerd, waarbij de heer Kam aan het Rijk over-
droeg een geheel op zijn kosten te bouwen en in te
richten museum, waarin de bijeengebrachte voorwerpen
zouden worden bewaard onder toezicht van een door
de Regeering aan te wijzen directeur. Dat deze vor-
stelijke gift door de Regeering zeer op prijs werd gesteld
is op verschillende wijzen gebleken. Door dit besluit
werd een einde gemaakt aan de pogingen, die van
Leiden uitgingen om daar de beschikking te krijgen
over de verzamelingen.
Die verzamelingen bestaan uit eenige duizenden,
misschien tienduizenden voorwerpen, die tezamen in
staat zijn een overzicht te geven van de Romeinsche
cultuur, want zij bevatten niet alleen gewone gebruiks-
en weeldeartikelen uit verschillende tijdperken van de
Romeinsche geschiedenis, maar ook allerlei gereed-
schappen, wapenen, heelkundige instrumenten, en merk-
waardig is o.a. de uitgebreide collectie glaswerk en
gespen en voorwerpen in brons ; niet minder aandacht
verdienen de fossielen, die hier bijeengebracht zijn;
de verzameling aardewerk is verbazend uitgebreid en
van groote verscheidenheid. Behalve deze Romeinsche
antiquiteiten zijn ook vele Middeleeuwsche merkwaardig-
heden voorhanden, want ieder, die iets vond, dat uit
oudheidkundig oogpunt de aandacht trok, wendde zich
allereerst tot den heer Kam, die, gelukkig, ook de
middelen bezit, om te betalen, wat niet gratis kan
worden afgestaan. Hoogst merkwaardig is ook de
81
verzameling munten uit verschillende tijdperken der
geschiedenis.
Nu eenmaal het nieuwe, kostbare museum betrokken
is, is het mogelijk, dat daar ook worden ondergebracht
de Romeinsche oudheden uit het Gemeentelijk Museum
merkwaardig is ook de verzameling munten (blz. 81 ).
(In ’t l^ijksmuseum-Kam ) .
en dat daarentegen het „middeleeuwsch” van den heer
Kam verhuist naar de vroegere Mariënburgsche kerk,
zoodat Nijmegen dan zal hebben : een zuiver Romeinsch
museum en een ander — van de gemeente — voor het
„middeleeuwsch”, voor de gemeentelijke geschiedenis
en voor wat men daar verder zal willen bewaren, o.a. de
ethnografische collecties, die wij op blz. 75 vermeldden.
Daar werden de grootere voorwerpen geplaatst (blz. ®4). _J- ^ n * Rijksmuseum- Kam ).
83
Dat nieuwe, artistiek met inachtneming van de be-
stemming uitgevoerde museumgebouw staat, zooals wij
reeds opmerkten aan de vroegere Eleonorastraat, een
monumentaal gebouw, een modelmuseum. Al is het
hier niet de plaats om een uitvoerige beschrijving van
dit gebouw te geven, daar het als zoodanig tot het
allerjongste Nijmegen behoort, toch mogen enkele bij-
zonderheden hier niet onvermeld blijven.
Het uitwendige is modern gehouden, al ontbreken
niet de aanwijzingen omtrent de bestemming, Zoo
dragen de beide afgeknotte torens ter wederzijde van
den ingang een bekroning (muurkroon) naar Romeinsch
motief en de sterk vergroote reproducties van munten,
met de revers, uit den tijd van Vespasianus en Nero.
In het bovenlicht van de deur is de wolvin afgebeeld,
die Romulus en Remus zoogde en daarboven de bekende
initialen S. P. Q. R. (Senatus Populusque Romae).
De ingang wordt geflankeerd door Romeinsche adelaars.
Treedt men door de bescheiden deur binnen, dan
komt men na de portiersloge en de vestiaire gepasseerd
te zijn, in een groote hal van 13 bij 15V2 Meter, die
opstijgt over de beide verdiepingen. Rondom die hal
zijn 5 ineenloopende zalen gebouwd, waarin een groot
deel van de verzameling in vitrines wordt tentoongesteld.
Tegenover den ingang aan het einde van de hal
verrijst een monumentale trap, die toegang geeft tot de
gaanderijen van de verdieping, waar kasten en vitrines
zijn geplaatst. Boven die trap is een afbeelding aan-
gebracht van het Forum Romanum te Rome, geschilderd
door den bekenden kunstenaar Huib Luns en daar is
een plaats uitgespaard voor het borstbeeld van den
grijzen verzamelaar en milden schenker, van de hand van
den beeldhouwer A. Falize. Deze buste is een hulde
van de gemeente Nijmegen. Rondom de hal zijn de
namen aangebracht van de Romeinsche keizers, uit
wier tijd de hier bewaarde voorwerpen stammen:
C. J ul . Caesar, Octavianus Augustus, Fiberius Claudius
Nero, Claudius I, Claudius Nero, Domitianus, Trajanus,
Probus, Constantinus I, Flavius Claudius Julianus 11
84
en Flavius Honorius ; terwijl boven de deuren van ver-
schillende zalen de namen van eenige der meest bekende
pottenbakkers van het Romeinsche volk worden ver-
eeuwigd. Onder de trap is een toegang tot een achterzaal,
die lager gelegen is zonder een z.g. sousterrain te zijn ;
de lagere ligging is een gevolg van de helling van het
terrein. Daar worden de grootere voorwerpen b.v.
sarcophagen geplaatst. De belichting van den museum-
inhoud is uitstekend, dank zij het bovenlicht van de hal,
de glazen bedekking der eenvoudig maar hoogst doel-
matig ingerichte kasten en het zijlicht, dat uit de vensters
van de verdieping in de rondom de hal loopende kamers
valt. Alleen de grondkamer heeft zijlicht, omdat er
rekening is gehouden met de mogelijkheid, dat deze
ruimte later zou moeten worden opgetrokken, zonder dat
het bouwwerk daarvan schade ondervindt. In dit museum-
gebouw heeft in de eerste plaats de heer G. M. Kam
zich een waardig gedenkteeken gesticht, maar ook de
ontwerper, de architect Oscar Leeuw, onder wiens
uitstekende leiding het geheele werk is uitgevoerd.
Verguld-zilveren vizierhelm. (Museum KamJ.
85
CANISIUS-COLLEGE.
Bij het bouwen van het Canisius-college op een plek,
die gelegen is tusschen het Hunerpark en den Kopschen
Hof (zie blz. 6) kwamen ook heel wat voorwerpen
van oudheidkundige waarde aan het licht.
Naar de jongste onderzoekingen ligt het grootsche
gebouw juist binnen den westelijken hoek van het
vroegere legerkamp der Romeinen, waarbij zich aan
de voorzijde het begin hunner begraafplaats aansloot.
. vermoedelijk een ambtszetel of sella curulis. (blz. 87) (Canisius-College)-
87
De voorwerpen op het terrein gevonden worden in
een der kleinere zalen van ’t Collegegebouw met andere
verzamelingen van natuurhistorischen en ethnografischen
aard bewaard. Merkwaardig is de bijzondere gaafheid
der gevonden Romeinsche voorwerpen, waaronder menig
exemplaar van glas- of aardewerk door kleur of vorm
uitmunt. Zeer opmerkelijk is een zetel, vermoedelijk een
ambtszetel of sella curulis, (zie blz. 85), waarvan de
reconstructie op ware grootte de oorspronkelijke sier-
lijkheid getrouw aangeeft. De opgravingen werden
gelukkigerwijze zoo systematisch door den E. P. Ferd.
Leydekkers, S. }., den nog tegenwoordigen beheerder
van het Museum, verricht, dat men in staat was het
ontgraven terrein in kaart te brengen en daarop de
vindplaats der graven en van elk der daarin gevonden
voorwerpen met juistheid aan te geven (zie plattegrond).
De overige wetenschappelijke verzamelingen, welke
in hetzelfde Museum zijn ondergebracht, omvatten o.a.
de belangrijke collecties van opgezette, inlandsche vogels,
van schelpen en van mineralen. Deze laatste is tech-
nologisch opgezet en ingedeeld, en de afdeeling der
ruwe en geslepen edel- en siersteenen trekt daarin
bijzonder de aandacht, ook omdat zij de eenige complete
verzameling van dien aard is in Nederland.
Ook deze verzamelingen kunnen wel door belang-
stellenden bezichtigd worden, maar daartoe dient men
tijdig vooraf verlof te vragen, waarop dag en uur van
de gelegenheid zal worden medegedeeld.
88
NOG HIER EN DAAR.
In een stad als Nijmegen is, die uit de oudheid
dateert; van alle oorlogen, te land, die in den loop
der eeuwen hebben gewoed, haar deel heeft gehad ;
die de wisselingen op staatkundig en kerkelijk gebied
heeft doorgemaakt
en eerst in het
laatste kwart van
de vorige eeuw uit
de enge banden
van de vestingwer-
ken is verlost, zijn
natuurlijk nog aller-
lei sporen over van
die lotswisselingen.
In de namen van
straten komen nog
allerlei herinnerin-
gen voor van den
tijd voor de Her-
vorming. Wij noe-
men bijvoorbeeld
het Kloosterhof aan
de Waalkade, ach-
ter de inrichtingen
van het electrici-
teitsbedrijf. Die
naam herinnert aan
het Observanten-
klooster, dat daar
eenmaal stond, als opvolger van een ander, dat buiten
de Hezelpoort stond en waar o.a. de bekende, spreek-
woordelijk geworden Pater Brugmans leefde en stierf.
Vooral in de oude stad gelegen tusschen de Hezel-
straat en de Waal treffen wij nog verschillende van die
oude straten, steegjes of typische gasjes aan, die eenmaal
tot de meest gewaardeerde deelen van het oude Nijmegen
gerekend werden, maar nu tot de achterbuurten behooren.
.... verschillende
(blz. 88),
van die oude straten
( Groote gas).
89
De Nonnenstraat, de Nonnenplaats en het Proosthof
herinneren aan het Premonstratessenklooster of het huis
Te Nonnen, dat daar gestaan heeft. Wij zouden nog
kunnen noemen Klein en Groot Bethlehem en andere.
Van de poorten
der oude vesting
is zoo goed als
niets overgebleven,
dan hetgeen wij
op de Gedepu-
teerden-plaats bij
het Stadhuis heb-
ben aangetroffen.
In het Gemeente-
museum op Marien
burg hangen de af
beddingen er van.
Lang is nog een
stuk van de Bottel-
poort aan de Waal
gespaard, maar de
bouw van deElectr.
Centrale heeft dat
overblijfsel doen
opruimen.
In een muur
aan de Waal is
nog iets te zien
van de Sint An~
thonispoort waar
Maarten Schenk in
1 589 een vergeef-
schen aanval op
de stad deed. Als
een bord daar ter
plaatse de herinnering niet levendig hield, zou het over-
blijfsel van die poort niemands aandacht trekken. Nog
sterker is dat het geval met het Bezienderspoortje ,
verderop aan de Waal, dat lang toegang gaf tot de
die in de Steenstraat uitkomen.
(blz. 89)
90
Mariatrappen, die in de Steenstraat uitkomen, maar
dat later om ernstige redenen gesloten is.
Resten van de vestingwerken aan de landzijde zijn
overgebleven in het Hunerpark, waar zich in den
walmuur nog een opening met trap bevindt, toegang
gevend tot een onder-
aardschen gang, welke
onder de stad doorliep
van het fort Sterre-
schans tot aan de
Markt ; en in het Kro-
nenburgerpark waar
alleen de Kronenbur -
gertoren nog vrij gaaf
staat. Maar in de
namen van straten en
wegen leven nog de
vroegere versterkingen
voort: Fort Kijk in de
Polstraat en Sterre-
schanstoeg en zelfs de
Oranje- en d eNassau-
singel ontleenen hun
naam aan vroegere
forten. Buiten de stad
is eerst in de laatste
jarenhet fort Kraaijen-
typische gasjes (b!z. 88). ho f gesloopt; daar-
tegenover aan de
Betuwsche zijde ligt nog het fort Knodsenburg.
Wat de kerkehjke gebouwen aangaat, wij spraken
uitvoerig over de St. Stevenskerk en over de Waalsche
kerk (Sint Jansklooster). De Broerenkerk (H. Dominicus)
en het daaraan grenzende voormalige Dominicanenklooster
vertoonen nog sporen van hun ouderdom, die voor den
oudheidkundige van belang zijn.
Het Oud-Burgeren-Gasthuis aan de Molenstraat is
ook ten deele overblijfsel van een oud klooster; een
poortje met hardsteenen omlijsting trekt de aandacht.
91
Particuliere gebouwen met iets antieks zijn er be-
trekkelijk weinig. De „Voorloopige lijst der Neder-
landsche monumenten van geschiedenis en kunst (191 7)”
noemt o.a. eenige huizen aan de Groote Markt; twee
gepleisterde gevels aan de Houtmarkt; een trapgevel aan
.... ten deele overblijfsel van een oud klooster (blz. 90 ).
( Oud-Burgeren Gasthuis).
de Steenstraat en Achter de Vischmarkt; en nog een
paar gevels aan de Snijderstraat, de Grootestraat, de
Lagemarkt en het Kelfkensbosch (St. Josephschool).
Gevelsteenen worden daar vermeld : Achter de
Vischmarkt 22, Begijnenstraat 32 a, Stevenskerkhof 1 5,
Groote Markt 6, Lage Markt 55, Achter de Hoofd-
wacht 3 en Zeigelbaan 7. Min of meer merkwaar-
92
dige poortjes treft men aan bij den ingang der
Doopsgezinde kerk (Arminiaansche plaats), Snijder-
straat 23 en Houtstraat 77.
In de genoemde „Voorloopige lijst” zijn nog ver-
schillende détails en bijzonderheden opgegeven van
oudheidkundige waarde, die wij hier niet vermelden.
. . . . toegang gevend tot een onderaardschen gang (blz. 90).
(Walmuur in het Hunerpark)
ZAAKREGISTER.
De cijfers geven de bladzijden aan.
Aanbidding der Wijzen 59.
Aken 31.
Anthonispoort (St.) 89.
Apostelkerk 63.
Apostolische school 63.
Arme-kinderenhuis 68.
Backtoren 14.
Barbarossa-Ruïne 18, 37.
Bataven 7.
Belvédère 19, 43.
Bezienderspoortje 89.
Blok (de) 51.
Boevenklok 62.
Bottelpoort 89.
Broederenkerk 25.
Bruinswaerd 20.
Burchtpoort 13.
Burggraaf 23, 24.
Canisius-college 9, 85
Chirurgijnsgilde 56.
Dominicanenklooster 90.
Egmondsche toren 22.
Port Knodsenburg 90.
Port Kraayenhof 90.
Forum Romanum 83.
Fransche kerk 65, 66.
Gedeputeerden-plaats 50, 53.
Geertruidskapel 18, 19, 41.
Gemeente-Museum 73.
Gewandhuis 55.
Gladiatoren-beker 75.
Gobelins 50, 51.
Goejanverwellesluis 25.
Graftombe 21.
Heeckerens en Bronckhorsten 20.
Heerengestoelte 59.
Hoendeitoren 43.
Hoofdwacht 54.
Hotel Valk 7.
Huijgensweg 9.
Huis Te Nonnen 89.
Ulustre school 65.
Ingelheim 31.
Janskerk 55.
Jansklooster (St.) 65.
Karolingische kapel 5, 16, 29.
Kelfkensbosch 3.
Kerkboog 51, 55.
Kerspelkerk 19, 29.
Klein- en Groot-Bethlehem 89.
Klokken 36, 49.
Kloosterhof 88.
Kloosternonnen 69.
Kopsche hof 6.
I Kopsche veld 6.
Kronenburgertoren 90.
Latijnsche school 55, 63.
Leeskamer 51.
Leeuwentoren 14.
| Lichtkronen 61.
Lindenberg 11.
Mariabeeld 47.
Mariakerk 70.
! Mariatrappen 90.
Marienburg 69.
Monumentale brug 6.
Museum-Kam 9, 77.
Nicolaasgilde (St.) 64.
Niftrik (Slag bij) 21.
Nijmeegsch raadsel 49.
Nonnenplaats 89.
Nonnenstraat 89.
Noormannen 15.
Observantenklooster 88.
Onderaardsche gang 90, 92.
Opschriften 5.
Oud-Burgeren-Gasthuis 90.
Pastoorsgasje 41.
Patriotten en Prinsgezinden 24.
Predikheeren 23.
Premonstratessen 89.
Prinsengestoelte 59.
Prinsenkamer 24.
Proosthof 89.
Raadzaal 51.
Reuzentoren 14, 27.
Rijksmuseum-Kam 9, 77.
Romeinsche begraafplaats 86.
Ruïne 18, 37.
Schild van Blerik 53.
Schepenbank 46.
Sella Curulis 87.
Stadhouderskeuze 23.
Stadhuis 44.
Stapelrecht 21.
Stedelijk Gymnasium 64.
Stevenskerk (St.) 19, 41, 58.
Stevenskerkhof 62.
Terra sigillata 36.
Tiende legioen 8.
Trouwstoel 53.
Trouwzaal 48, 50.
Ubbergsche Veldweg 7, 9.
Valkhof 3 v.v.
Vleeschhuis 54.
Vredesonderhandelaars 51.
Waag 54.
Weeshuis 67.
PERSONENREGISTER.
De cijfers geven de bladzijden aan.
Adolf van Gelder 22.
Adolf van Nassau-Siegen 61.
Albertus Magnus 58.
Anna Catharina van Bourbon 22,61.
Anna Paulowna 43.
Anna van Oostenrijk 23.
Arnoud van Egmond 21.
Beatrix 18.
Beijens (J. L. H.) 75.
Beverningk (Van) 51.
Bevilaqua 51.
Bijleveld (Mr.) 74.
Buijs (Stijn) 67.
Buijs (Thomas) 61.
Call (Jan van) 49.
Canis (Jacob) 23.
Catharina van Kleef 21.
Cerealis 5.
Claudius Civilis 5, 8.
Collinet 47.
Cornelis Sas 47.
Cuijpers (Dr. P. J. H). 47, 71.
Daniels (M.) 14.
Dirk III 17.
Eleonora 20.
Estrades (d’) 51.
Falize (A.) 83.
Francken (Mr. W.) 4, 51.
Frederik II 19.
Frederik Barbarossa 18, 37.
Gaert van Dulcken 47, 51.
Geijn (Gebrs. v. d.) 49, 62.
Godfried II 17.
Goijen (Jan van) 13, 51.
Goris (Lambert) 61, 65.
Graadt van Roggen (Johs. H.) 4, 51.
Gregorius IX 19.
Gront (J.) 49.
Haaren (van) 51.
Hardt (Johan de) 49.
Hendrik II 17.
Hendrik III 17.
Hendrik IV 18.
Hertog van Brunswijk 25.
Hertog van York 25.
Holwerda (Dr.) 5.
Hütschler (Mr.) 74.
In de Betou 35, 61.
Innocentius IV, 19.
Jacob Canis 23.
Jacob van Randwijck 24.
Jacobs (Joost) 59.
Jan II van Henegouwen 19.
Jan van Nassau 23.
Jenkins 51.
Kam (G. M.) 74, 77.
Karei V 23.
Karei van Egmond 22.
Karei de Groote 14, 29.
Karei de Kale 15.
Karei de Stoute 22.
Keerberger (Jan) 61.
Koenraad II 17.
Koenraad III 17.
König (Ludwig) 61.
Laemans (Willem) 61.
Lambert Charles 61.
Langeveld (Rutger van) 49, 51, 70.
Leeuw Sr. en Jr. (H.) 49
Leeuwens (Jacob) 61.
Leijdekkers S. J. (E. P. Ferd.) 87.
Leo XIII 15.
Lijnden (Van) 24.
Lijnden (Sibilla v. d.) 61.
Lodewijk de Vrome 15, 31.
Lotharius 15.
Ludwig Fr. Wilh. van Saksen-
Hildburghausen 61.
Luns (Huib) 83.
Maria van Bourgondië 22.
Maria van Hongarije 23.
Maurits (Prins) 24.
Maximiliaan van Oostenrijk 22.
Nicolaas (Heilige) 35.
Otto I 17.
Otto III 17.
Otto III (van Gelder) 19.
Otto IV 18.
Parma 43.
Pater Brugmans 88.
Pepijn 15.
Philips II 23.
Reinoud I 19.
Reinoud II. 20.
Reinoud IV 21.
Rudolf (Keizer) 19.
Schaeff (Cornelis Hermansz) 59.
Schenck (Maarten) 61, 89.
Sigusmund (Keizen 21.
Smetius 41, 61, 65.
Sophia van Wurtemberg 43.
Stockade 51, 53.
Straalman 3.
Stuers (Victor de) 71.
Tappé (Karei Christoffel) 62.
Teller (Daniël) 49, 51.
Temple (William) 51.
Terwindt (H. L.) 4, 51.
Turenne 24.
Welderen (Van) 67.
Welij (A. van) 51.
Weve (J. J.) 29.
Willem I (van Holland) 18.
Willem II (van Holland) 19.
Willem IV (Stadhouder; 51.
Willem V (Stadhouder) 24.
Willem van Egmond 22.
Willem van Gulik 20.
Willem van Kleef 23.
INHOUD.
Bladz.
INLEIDING 3
HET VALKHOF EN ZIJN GESCHIEDENIS 13
De Karolingische kapel 29
De Barbarossa-ruïne
OUD-NIJMEGEN 41
De St. Geertruidskapel 44
De Belvédère 44
Het Stadhuis 44
De Waag 54
De Kerkboog 55
De St. Stevenskerk 58
De Apostolische of Latijnsche School 83
Het St. Jansklooster 83
Het Weeshuis 87
Mariënburg 89
De Mariakerk 70
Het Gemeente-Museum 73
Het Rijksmuseum-Kam 77
Het Canisius-College 85
Nog hier en daar 88
ZAAKREGISTER 93
PERSONENREGISTER 94
„Nimègue, une ville fort coquette” was,
in een rapport, verschenen in ;; La France
Automobile”, bondig maar karakteristiek
de indruk, door een automobilist weerge-
geven van zijn bezoek aan Nijmegen en
hare schilderachtige heuvellandschappen.
O pmerkelijk groot is in de laatste jaren de
stroom van hen, die zich naar Nijmegen
begeven, niet alleen als tijdelijk ver-
blijvenden, maar ook metterwoon zich daar
vestigend. Nijmegen wordt gerekend onder de
gezondste plaatsen van Nederland, dank zij
vooral de enorme uitbreiding van het hooger
gelegen gedeelte der stad, waar de lucht droog en
zuiver is. De directe nabijheid der Heilig-Land-
stichting, gelegen op een der schoonste terreinen,
verleent aan Nijmegen een verhoogde aantrek-
kelijkheid.
Wie Nijmegen bezoekt, schaflfe zich aan den
grooten geïllustreerden gids
NAAR NIJMEGEN. Met plattegrond,
2 wandelkaarten en kaartje Heilig-
Landstichting f 1,25
BEKNOPTE GIDS VAN NIJMEGEN . . - 0,35
PLATTEGROND VAN NIJMEGEN. ... - 0,80
WANDELKAART DER OMSTREKEN
met het nieuwe Maas- en Waalkanaal - 1,30
ALBUM VAN NIJMEGEN ~ 1,-1
In eiken boekhandel verkrijgbaar.
Ook direct bij de Boek- en Kunstdrukkerij
P. A. Geurts, Nijmegen